Je kan de zeebodem niet beroeren zonder dat het een ecologisch effect heeft. Vooral soorten die op of in de zeebodem leven kunnen er last van hebben als je bijvoorbeeld een visnet over hen heen sleept. Maar er zijn ook soorten die er voordeel bij hebben, er komt bijvoorbeeld meer voedsel voor hen beschikbaar. De zeebodem verandert ook als je een vistuig over of door de bovenste laag van de bodem trekt. Er blijven sporen achter en bodemdeeltjes dwarrelen op en gaan zweven in de waterkolom.
In dit artikel bespreken we waarom onderzoek doen naar de effecten van bodemberoerende visserij lastig is. Vervolgens kijken we naar de rol van de gevoeligheid van de zeebodem op het ecologische effect. Verder bespreken we aantal ecologische effecten en kijken we naar hoe de bodem verandert. Tot slot hebben we het nog kort over de CO2 uitstoot en de relatie met bodemberoerende visserij.
Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van bodemberoering door visserij op de zeebodem en de soorten op of in de zeebodem (het ecosysteem). Wat opvalt is dat er vaak minder bodemdieren worden gevonden op plekken waar gevist wordt dan op plekken waar niet gevist wordt, zoals je kunt lezen in dit wetenschappelijke artikel. De visserij hoeft daar niet de oorzaak van te zijn, het kan bijvoorbeeld ook een natuurlijke oorzaak hebben. Zo ga je als visser vissen op de plekken waar de vis zit. Het kan zo zijn dat er op die plekken van nature minder bodemdieren voorkomen in de zeebodem. Dit maakt het onderzoek doen naar de precieze effecten van bodemberoerende visserij moeilijk.
Onderzoek doen is lastig
Wat onderzoek nog lastiger maakt is dat we geen vergelijking kunnen maken met de situatie waarin de zeebodem nog niet is bevist, zogenaamde referentiegebieden. Zo kun je op plekken waar al tientallen jaren of langer gevist wordt moeilijk bepalen wat het effect is van de visserij, want je kunt het nergens mee vergelijken. We hebben namelijk geen tot weinig informatie over hoe het ecosysteem eruitzag of hoeveel soorten er voorkwamen voordat er gevist werd.
Ondanks dat het onderzoek naar de effecten van bodemberoerende visserij op het ecosysteem heel lastig is, zijn er wel onderzoekers die zich daarmee bezighouden. Dit onderzoek heeft bijvoorbeeld gekeken naar historische bijvangsten. In de gegevens van de historische bijvangsten zien ze dat er een afname is in de hoeveelheid bijvangst die samenviel met de introductie van de boomkorvisserij in 1960. Daarbij werd gekeken naar o.a. verschillende soorten haaien en roggen, zee-egels, inktvissen, wulken en krabben.
Gevoeligheid van de zeebodem
Het effect van bodemberoering is afhankelijk van de gevoeligheid van de zeebodem. Om te kunnen bepalen welk effect bodemberoering heeft op de zeebodem en het bodemleven, moet je eerst weten hoe gevoelig de verschillende leefgebieden en soorten zijn voor bodemberoering. De zeebodem is namelijk overal verschillend qua samenstelling. Zo kan de zeebodem bijvoorbeeld bestaan uit zand, klei of grind. Het type bodem noemt men ook wel de sediment-samenstelling. Doordat de zeebodem qua samenstelling verschillend is, verschilt het zeeleven rond ieder type zeebodem ook van plek tot plek.
De volgende video legt kort uit dat de gevoeligheid van de zeebodem en het zeeleven voor bodemberoerende visserij afhangt van de diepte en sedimentsamenstelling.
Hoog dynamisch of laag dynamisch
Het effect van bodemberoerende visserij is anders in een hoog dynamisch ecosysteem dan in een laag dynamisch ecosysteem. Deze ecosystemen hebben andere eigenschappen en soorten, zoals je ook kan lezen in dit artikel.
In een hoog dynamisch gebied is er veel reliëf in de bodem door de blootstelling aan veel golven. Die golven zorgen ook voor natuurlijke beroering van de bodem. Denk bijvoorbeeld aan een kustgebied, deze veranderen qua omstandigheden van nature al sterk door stromingen en stormen. In deze gebieden leven soorten die zijn aangepast aan verandering en kunnen daarom ook beter omgaan met veranderingen door bodemberoerende visserij dan soorten die leven in laag dynamisch gebied. Deze gebieden zijn stabieler en er is minder natuurlijke bodemberoering. Een voorbeeld van een laag dynamisch gebied zijn de diepere wateren. Hier gaat het er veel rustiger aan toe en zijn de omstandigheden vrij stabiel. Soorten die daar leven, leven daar niet voor niets. Ze hebben zich aangepast aan een rustige omgeving met weinig veranderingen. Ze kunnen daarom ook minder goed omgaan met veel verandering. Deze soorten zijn kwetsbaarder voor bodemberoerende visserij.
Het aantal soorten en het aantal dieren gaat sterker en sneller achteruit als je vist in een laag dynamisch gebied ten opzichte van een hoog dynamisch gebied, zo blijkt uit onderzoeken die gedaan zijn voor het BENTHIS project. Lees meer over resultaten van het BENTHIS project in dit artikel.
Interactie tussen een soort, zijn voedsel en de bodem
Het type gebied en het type zeebodem hebben dus invloed op het effect van bodemberoerende visserij. In de praktijk ligt het nog wat ingewikkelder, zo spelen de interactie tussen een soort, zijn voedsel en het bodemtype ook een rol in het effect van bodemberoering. Een voorbeeld hiervan wordt duidelijk door een onderzoek naar schol.
Uit dit onderzoek blijkt dat, bij aanwezigheid van visserij, schol langzamer groeit op een grindbodem maar harder groeit op een zandbodem. De onderzoekers ontdekten dat dit ligt aan het voedsel van de vis. Op de zandbodem eet de schol soorten die goed bestand zijn tegen bodemberoering, zoals borstelwormen. Op een grindbodem eten ze vooral soorten die gevoeliger zijn voor bodemberoering, zoals schelpdieren. Door het vissen raken deze schelpdieren beschadigd en sterft een deel. Hierdoor is er minder voedsel beschikbaar voor de schol in deze gebieden. Wat het effect van bodemberoerende visserij op de schol is, is dus afhankelijk van het type bodem met zijn bodemleven en de gevoeligheid voor bodemberoering van dat leven.
Elke platvis is anders en het effect van bodemberoering door de visserij verschilt. Dit onderzoek liet zien dat naarmate de visserij in een gebied toenam, het minder goed ging met de schol. Dit terwijl de schar hier geen last van had. Dit komt omdat de schol veel kieskeuriger is met z’n voedsel dan een schar. Een schar zoekt wel iets anders om te eten zodra het z’n favoriete maaltje niet kan vinden en is dus opportunistisch. Een schol doet dat minder snel en heeft dan sneller de kans om niet genoeg voedsel te vinden.
Wat duidelijk in dit onderzoek naar voren komt is dat een schol niet altijd nadeel ondervindt door bodemberoering. Door de bodemberoering is er een hogere productie van bodemdiertjes, het voedsel van de schol. Hierdoor heeft bodemberoering op een zandbodem juist een positief effect op de schol.
De ecologische effecten van bodemberoerende visserij
Hieronder worden een aantal van de belangrijkste ecologische effecten van bodemberoerende visserij besproken als het gevolg van bodemberoerende visserij. De volgende effecten worden behandeld:
- Fysieke effect
- Meer kortlevende soorten, minder langlevende
- Afname van rifbouwende soorten
- Verschuiving naar meer aaseters en detrituseters
- Verandering in soortensamenstelling
Fysiek effect
Een vistuig dat over de bodem wordt gesleept heeft een direct effect op de bodemdieren die daar leven. De botsing met bijvoorbeeld een visbord, ketting of net zorgt ervoor dat dieren en planten op en in de zeebodem beschadigd kunnen raken en soms sterven. Soms sterven planten en dieren niet meteen, maar sterven ze later alsnog door de schade die ze hebben opgelopen.
Meer kortlevende soorten, minder langlevende
Niet elke diersoort heeft evenveel last van bodemberoerende visserij. Soorten die korter leven, zoals wormen en kleine schaaldiertjes kunnen beter omgaan met de effecten van de visserij. Dit komt omdat ze zich sneller kunnen voortplanten of herstellen. Sterker nog, kortlevende soorten hebben soms juist een voordeel door visserij, omdat andere soorten verdwijnen. Hierdoor hebben ze minder concurrentie om voedsel en ruimte. Het zijn opportunistische soorten.
Soorten die langer leven, zoals een zeeklit, zijn gevoeliger voor de effecten van visserij. Dit komt doordat ze zich minder snel voortplanten of kunnen herstellen.
Over het algemeen worden langlevende soorten ouder, groeien ze langzaam en planten ze zich niet zo snel en niet vaak voort. Daarentegen worden ze vaak wel groter dan kortlevende soorten. Door de eigenschappen van langlevende soorten zul je ze niet snel aantreffen in een gebied waar veel gevist wordt met bodemberoerende vistuigen.
Hersteltijd
Soorten verschillen dus in de mate waarin ze zich kunnen herstellen van bodemberoering. Bij sommige soorten gaat het herstel snel, bij andere soorten duurt het langer. Dit heeft te maken met de hersteltijd. Als je deze tijd weet, dan kun je ook bepalen hoe lang je een gebied met rust moet laten met vissen om de soorten genoeg tijd te geven om zich te herstellen.
Hoe vaker je vist in een gebied, des te korter de hersteltijd. Hoe vaak je vist in een gebied noem je ook wel de visfrequentie. Je kunt aan de hand van de hersteltijd dus bepalen wat de maximale visfrequentie moet zijn om de soorten te laten herstellen in een bepaald gebied. Zodra je vaker gaat vissen dan deze maximale visfrequentie voor dat gebied, dan kunnen niet alle soorten zich goed herstellen. Ze hebben dan onvoldoende tijd om zich voort te planten en daardoor kunnen soorten in aantal achteruitgaan of zelfs verdwijnen in dat gebied. Soorten met een lange of middellange hersteltijd zijn vooral gevoelig voor bodemberoering. In de Noordzee zijn dit soorten zoals anemonen, mosdiertjes en zeepokken.
Onderstaande video legt nog eens uit wat de hersteltijd is en waarom die hersteltijd belangrijk is om te kunnen bepalen hoe gevoelig soorten zijn voor visserij.
Afname rifbouwende soorten
Soorten die riffenbouwen zoals mosselen, Japanse oesters en zandkokerwormen hebben last van bodemberoerende visserij. Zij hebben een lange hersteltijd. Het kan soms wel tot tien jaar duren voordat deze riffen hersteld zijn na bodemberoerende visserij. Mosselen bijvoorbeeld, planten zich niet elk jaar voort.
Verschuiving naar meer aaseters en detrituseters
Door bodemberoering kunnen bepaalde soorten sterven. Voor andere soorten is dit een kans, want die kunnen zich voeden met deze dode soorten. Soorten die dode dieren opeten noemen we aaseters. Hierbij kun je denken aan soorten als de heremietkreeft, de zeester of bodemvissen zoals poon, wijting en schar. Ook soorten die detritus, oftewel kleine voedseldeeltjes, eten hebben profijt van bodemberoering. Zoals bijvoorbeeld de garnaal. Door de bodemberoering wordt de zeebodem omgewoeld en komen er meer voedseldeeltjes vrij. Filtervoeders, soorten die hun eten verkrijgen door water te filteren, zoals de sponzen en anemonen nemen juist af.
Verandering in de soortensamenstelling
De bovengenoemde effecten laten zien dat bodemberoering ervoor kan zorgen dat de soortsamenstelling in een bepaald gebied verandert. Dit heeft invloed op het gehele voedselweb. Hoe het voedselweb precies verandert, daar is nog heel weinig over bekend en dit zal onder andere ook afhangen van het type gebied, de soorten die er leven en het type bodemberoering. Maar als één soort verdwijnt of afneemt in een gebied, dan heeft dat ook weer gevolgen voor andere soorten. Zelfs voor soorten boven water kan dit een effect hebben: als bijvoorbeeld de hoeveelheid schelpdieren afneemt is er ook minder voedsel beschikbaar voor vogels.
De bodem verandert
Het slepen van een vistuig over en door de zeebodem zorgt voor sporen in de zeebodem. Op een bodem met veel slib is het effect groter dan op een stevigere zandbodem. Door bodemberoering gaat fijn bodemmateriaal zweven. Bodemberoerende visserij maakt zo de bodem minder fijn, omdat er minder kleine deeltjes in de bodem zitten. Ook verliest het bodemlandschap zijn diversiteit. Zo verdwijnen heuveltjes en geultjes en is er minder variatie tussen de grootte van de bodemdeeltjes.
Sommige soorten vinden de afname van variatie in grootte van bodemdeeltjes juist heel prettig zoals de Amerikaanse zwaardschede. Deze soort komt steeds meer voor in de Nederlandse zeewateren, terwijl hij hier oorspronkelijk niet voorkwam. Soorten die meer behoefte hebben aan variatie in grootte van bodemdeeltjes, zoals zandkokerwormen en nonnetjes, nemen juist af.
CO2 uitstoot en bodemberoering
Door bodemberoerende visserij wordt de bovenste laag van de zeebodem omgewoeld. In de zeebodem zit organisch koolstof (C) opgeslagen. Als de zeebodem onverstoord blijft, dan kan deze koolstof (net zoals andere stoffen) duizenden jaren in de zeebodem blijven zitten. Maar bij het omwoelen van de bodem komt de koolstof uit de zeebodem in de waterkolom terecht en kan het reageren met zuurstof (O2). Op dat moment worden nieuwe stoffen gevormd, zoals koolstofdioxide (CO2).
CO2 is een broeikasgas en speelt een belangrijke rol in discussies rondom klimaatverandering zoals je in dit kennisdossier kunt lezen. Broeikasgassen houden warmte vast in de atmosfeer. De oceanen nemen een deel van het CO2 uit de lucht op. Daarmee vormt de oceaan een belangrijke buffer voor de hoeveelheid CO2 in de lucht. Zonder de oceaan zou er veel meer CO2 in de lucht zijn waardoor de aarde meer warmte zou vasthouden.
Hoe meer CO2 in de waterkolom zit, hoe minder CO2 vanuit de lucht door de oceaan opgenomen kan worden. Als koolstof vrijkomt vanuit de zeebodem, raakt de waterkolom sneller ‘vol’ met CO2. Daardoor kan er minder CO2 uit de lucht worden opgenomen in de oceaan. Ofwel, de buffer voor het broeikaseffect wordt kleiner.
Een toename van CO2 in het water zorgt ook voor het zuurder worden van het zeewater. Hoe zuurder het water wordt, hoe lastiger schelpdieren en koralen het krijgen. Zuur zorgt er namelijk voor dat kalk wordt afgebroken, en daar zijn koralen en schelpdieren afhankelijk van.
Complexiteit
Het bepalen van het effect van bodemberoering door de visserij is heel complex. De effecten van bodemberoering zijn sterk afhankelijk van het gebied (hoog- of laag-dynamisch), het type bodem, de soortensamenstelling, de interacties tussen soorten, hun voedsel en de bodem en zoals je kan lezen in dit artikel ook van het type vistuig en de visfrequentie. Ondanks deze complexiteit zijn er onderzoeken die laten zien dat bodemberoerende visserij wel voor veranderingen zorgt in de zee. Zo is er een verschuiving van langlevende soorten naar meer kortlevende soorten, maken filtervoeders plaats voor meer detritus- en aaseters en is er een afname in rifbouwende soorten.
Toch blijft het ontzettend lastig om de precieze effecten van bodemberoering te bepalen. Visserij is niet de enige activiteit die bodemberoering veroorzaakt, het is daardoor soms een uitdaging om erachter te komen welke effecten worden veroorzaakt door welke activiteit. Ook is er geen referentiegebied en zijn er geen gegevens van soorten en aantallen voordat er werd gevist in een gebied. De kustregio waar veel wordt gevist is dynamisch en werkt complex. Daarnaast is ook duidelijk dat het verbieden van bodemberoerende visserij niet automatisch betekent dat bodemberoering stopt. De zeebodem is niet statisch maar continu in beweging.
Bodemberoering is dus niet per se alleen maar goed of alleen maar slecht voor het ecosysteem. Mede doordat bodemberoering niet zo zwart-wit is, zijn er verschillende perspectieven op bodemberoerende vistechnieken. Lees meer over deze verschillende perspectieven in het volgende artikel ‘Perspectieven op bodemberoering’.