De Noordzee herbergt een grote diversiteit aan verschillende soorten vis, meer dan 200 soorten. Een deel van deze vis wordt gericht bevist door de Nederlandse vloot en een deel komt als bijvangst in de netten terecht. De ene soort vaker dan de andere.
1 Platvissen
Platvissen leven typisch op- of nabij de bodem en hebben een afgeplat lichaam. Maar gek genoeg zijn niet hun hele leven plat. Platvissen beginnen hun leven als een normale vis met beide ogen aan één kant en zwemmen dan vrij in de waterkolom. Na een bepaalde tijd, vaak per soort verschillend, ondergaan ze een metamorfose. Het oog van de ene kant verschuift naar de andere kant. De platvis heeft dan twee ogen op één kant van zijn lichaam, zie ook de illustratie hieronder. De vis wordt platter en gaat op de bodem leven. De oogzijde, de kant waar de ogen op staan, is dikwijls gekleurd om op de ondergrond te lijken. De andere zijde is meestal lichter gekleurd, vaak wit.
Klik hier voor de lesmodule over kraakbeenvissen en hier over demersale rondvissen.
1.1 Tong
Latijnse naam: Solea solea
Engelse naam: Common Sole
Kenmerken
De tong heeft een kleine kop met een gebogen bek en de neus steekt voor de bek uit. De ogen van de tong zitten op de rechterzijde van zijn lijf, deze zijde is (donker)bruin met vlekjes en stippen. Op het uitende van de rechterborstvin zit een zwarte, ovale vlek tot en met de rand van de vin.
Lengte: tot 70 cm, zelden langer dan 50 cm
Gewicht: tot 3 kg
Leeftijd: tot 26 jaar
Habitat
De tong heeft een voorkeur voor warme, zandige- en modderige zeebodems. De noordgrens van het verspreidingsgebied ligt in de Noordzee. In strenge winters trekt hij naar plaatsen waar de zeebodem het warmst blijft. Hij breidt zijn verspreidingsgebied verder naar het noorden toe uit. Dit blijkt uit onderzoek van visserijbiologen verenigd in de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Tong komt voor tot op een diepte van 550 meter.
Biologie
Tong paait in ondiep water op ongeveer 20-50 meter diepte bij een temperatuur van 6 tot 12° C in de zuidelijke Noordzee (en op enkele plaatsen in het Skagerak en Kattegat). Hierbij loopt de paaiperiode van april tot juni, terwijl de paaiperiode in de Ierse zee en de Zuid-Engelse kust van mei tot juni loopt.
Tong wordt vaak in de waterkolom (pelagisch) aangetroffen tijdens zijn trek naar de paaigronden. Het vrouwtje legt 100.000-150.000 pelagische eieren (eieren zweven vrij in de waterkolom) van 3-4 mm in diameter. Bij 10° C komen de eieren na tien dagen uit. Hun uiterlijk is dan vergelijkbaar met dat van rondvissen. Ze veranderen in platvissen na 4-6 weken door op hun ‘zij’ te gaan zwemmen en hebben dan een lengte van 12-14 mm. Dan gaan ze in ondiep kustwater op de bodem leven.
Voeding
Ze jagen s’ nachts met behulp van de draadvormige tastzintuigen bij hun snuit op wormen, kleine kreeftachtige en dunschalige schelpdieren.
Visserij
Er wordt gericht gevist op tong met de pulskor, de boomkor en de staandwantvisserij. Bij de meeste andere visserijmethoden is tong een bijvangstsoort.
1.2 Schol
Latijnse naam: Pleuronectes platessa
Engelse naam: Plaice
Kenmerken
De schol is ongeveer twee keer zo lang als breed (excl. vinnen). Aan de kant van zijn ogen (rechterzijde) zitten bijna altijd rode of oranje vlekken. Hij heeft vier tot zeven benige knobbels op de kop achter de ogen en een kleine bek.
Lengte: tot 91 cm, zelden langer dan 80 cm
Gewicht: tot 7 kg, meestal tussen de 2-3 kg
Leeftijd: 25 jaar (man), 30 jaar (vrouw)
Habitat
Schol komt langs de gehele Europese kustzone van de Barentszzee tot aan de westelijke Middellandse zee voor. Men kan deze vis vinden tot op 458 meter diepte en dan met name op zandige en gemengde bodems. Ze paaien veelal in ondiep water.
Biologie
Een vrouwtje van 37 cm produceert tussen de 100.000-130.000 eieren. Naarmate ze groter wordt kan ze meer eitjes maken. De transparante eieren zweven vrij in het water. Zodra de eieren uitkomen beginnen de larven met het eten van plankton zodra hun dooierzak is verbruikt. Ze zijn gevoelig voor stormen, voedselgebrek en hoge dichtheden van kwallen. Hierdoor is de sterfte onder de larven groot.
Na één tot twee maanden zijn de jongen 10 mm en beginnen ze te veranderen. Het linker oog beweegt over de kop en de jongen gaan op hun rechterzij zwemmen. In hun eerste zomer bereiken ze een lengte van 7-12 cm en gaan langzaamaan naar dieper water om te overwinteren.
Voeding
Een volwassen schol eet voornamelijk schelpdieren, kreeftachtigen en wormen. ’s Winters eet en groeit een schol vrijwel niet.
Visserij
Schol is voor de boomkor en twinrig een belangrijke doelsoort. Ook met de flyshoot kan er gericht op schol worden gevist.
1.3 Tarbot
Latijnse naam: Scophthalmus maximus
Engelse naam: Turbot
Kenmerken
De tarbot is een brede, vrijwel ronde platvis met een grote kop en bek. Zijn ogen staan op de linkerzijde. Hij heeft benige knobbels op de donkere kant. De kleur van de tarbot varieert en is afhankelijk van de kleur van de bodem.
Lengte: tot 100 cm
Gewicht: tot 25 kg
Leeftijd: tot 38 jaar in de Noordzee, minder dan 25% wordt ouder dan 15
Habitat
De tarbot leeft op zandige, rotsige of gemengde bodems op een diepte van 20-190 m.
Biologie
In de Noordzee is het mannetje na één á twee jaar geslachtsrijp, terwijl het vrouwtje na twee á drie jaar geslachtsrijp is. Het vrouwtje produceert 5-15 miljoen eieren waaruit pelagische larven komen. Bij een lengte van 2,5 cm gaan de jonge platvissen op de bodem in ondiepe kustwateren leven. In de Noordzee bereikt tarbot over het algemeen een lengte van 30 cm (man) of 35 cm (vrouw).
Voeding
Ze eten vooral andere bodemvissen, maar ook grotere kreeftachtigen en weekdieren.
Visserij
Tarbot is een zeer welkome bijvangst bij alle vismethoden, omdat hij over het algemeen een grote waarde op de Nederlandse visafslag heeft. Soms wordt er gericht met de staand want methode op tarbot gevist door gebruik te maken van een grote maaswijdte.
1.4 Griet
Latijnse naam: Scophthalmus rhombus
Engelse naam: Brill
Kenmerken
Griet is dunner en slanker dan tarbot. De ogen van de griet kunnen links of rechts zitten. Hij heeft kleine, gladde schubben zonder benige uitsteeksels. De kleur varieert afhankelijk van de kleur van de ondergrond. Over het algemeen heeft griet een zandkleurige tot bruine kleur met vele donkere vlekjes en stippen. De onderzijde is een beetje doorschijnend van kleur, waardoor je de spieren kunt zien (de onderzijde van de tarbot is ondoorzichtig).
Lengte: tot 100 cm, zelden langer dan 68 cm
Gewicht: tot 8 kg
Habitat
Griet leeft op een zandige of gemengde bodem op een diepte van 5 tot 236 m.
Biologie
De voortplanting is vergelijkbaar aan die van tarbot. Alleen gaan de pelagische larven bij een lengte van 12-25 mm over op een bodembestaan. De jonge vis blijft dan één tot twee jaar in de kustwateren.
Voeding
De griet eet vooral demersale vis.
Visserij
Griet is een zeer welkome bijvangst bij alle vismethoden, omdat hij over het algemeen een grote waarde op de Nederlandse visafslag heeft. Soms wordt er gericht met een staandwantnet met grote maaswijdte op griet gevist.
1.5 Schar
Latijnse naam: Limanda limanda
Engelse naam: Common dab
Kenmerken
Schar heeft een relatief kleine kop en kaken. De onderkaak van schar reikt tot aan het onderste oog. De ogen bevinden zich op de rechterzijde en een schar is meestal lichtbruin tot grijsbruin gekleurd met verspreide stipjes. Daarnaast is de zijlijn boven de rechterborstvin bijna halfcirkelvormig gebogen (halve maan).
Lengte: tot 42 cm, zelden langer dan 30 cm
Gewicht: tot 1 kg
Habitat
Schar komt in het algemeen voor langs de Nederlandse kust, maar ook langs de kusten van de Atlantische Oceaan ten noorden van Spanje, de Noordzee en de zuidelijke Oostzee. Hierbij heeft schar een voorkeur voor zandige bodems tot een diepte van 150 m.
Biologie
Ze paaien van januari tot augustus, waarbij ze het vroegst paaien bij Bretagne en Zuid Engeland. Tussen april en juni paait schar in de Noordzee, in juni en juli in de Barentszzee en tussen april en augustus in de Oostzee . Ze paaien in het hele verspreidingsgebied op 20-40 m diepte, behalve in de zuidelijke Oostzee. Daar paaien ze iets dieper.
Afhankelijk van grootte produceert het vrouwtje tussen de 80.000-246.000 eitjes. Deze komen, afhankelijk van de temperatuur, na drie tot twaalf dagen uit. De uitgekomen pelagisch larven gaan pas naar de bodem als ze ca. 14 cm zijn. Dan trekken ze naar dieptes van 6-70 m en veranderen ze in platvissen. De groeisnelheid varieert sterk tussen de verschillende gebieden, maar over het algemeen groeit schar vrij traag. In de Noordzee worden mannetjes geslachtsrijp op twee á driejarige leeftijd bij een lengte van tien tot twintig cm. De vrouwtjes worden na 3 tot 5 jaar geslachtsrijp bij een lengte van 20-25 cm.
Voeding
Scharren eten wormen, kreeftachtigen, slangsterren, kleine zee-egels, schelpdieren en ook wel grondels en zandspiering.
Visserij
Schar is voor de meeste vissers een bijvangstsoort. Er zijn slechts enkele vissers die gericht op schar vissen met een bordentrawl- of flyshootmethode. Deze worden dan doorgaans ongestript en dagvers aangevoerd.
1.6 Bot
Latijnse naam: Platichthys flesus
Engelse naam: Flounder
Kenmerken
Bot heeft z’n ogen meestal op de rechterzijde, maar soms ook op linkerzijde. De oogzijde wordt vaak gekenmerkt door onregelmatige oranje vlekken, maar nooit zo duidelijk als bij de schol. Verder heeft bot een ruwe huid langs de zijlijn en bij de basis van de rug- en anaalvin. De overige huid is verder glad. Bij bot is de zijlijn boven de borstvin bijna recht en verder is bot iets smaller dan de schol en mist bot de benige knobbels achter de ogen.
Lengte: tot 51 cm
Gewicht: tot 1 kg, met uitzonderingen tot 2,9 kg
Leeftijd: tot 7 jaar (man), 11 jaar (vrouw)
Habitat
Bot komt voor langs de kust van heel Europa tot dieptes van ongeveer 230 m. De jongste exemplaren zitten het dichtst bij de kust, tot in estuaria en rivieren.
Biologie
Bot paait van januari tot april, maar in noordelijke gebieden gaat dit door tot in juli. Een vrouwtje van 35 cm in de Noordzee produceert ongeveer één miljoen eitjes. De eieren komen na een week uit bij een temperatuur van 10°C. Larven van een bot leven pelagisch tot een lengte van één cm, daarna trekken ze naar de bodem waar ze de metamorfose naar platvis ondergaan.
Voeding
Bot eet vooral wormen, garnalen, schelpen, kreeftachtigen en kleine vissen (zoals grondels).
Visserij
In de Noordzee is bot een bijvangst bij de bodemvisserij op schol en tong.
1.7 Tongschar
Latijnse naam: Microstomus kitt
Engelse naam: Lemon sole
Kenmerken
De tongschar heeft z’n ogen op de rechterzijde. Verder is het lichaam van de tongschar ovaal, dik, vlezig en voelt z’n huid zeer glad aan. Ook heeft de tongschar geen benige knobbels of ruwe schubben en is de huidskleur vaak chocoladebruin met lichtere vlekken. De zijlijn is zwak gebogen boven de borstvin.
Lengte: tot 66 cm
Gewicht: tot 3 kg
Leeftijd: tot maximaal 23 jaar, maar de meeste tongschar die wordt aangeland is 9 jaar
Habitat
Tongschar heeft een voorkeur voor grovere bodems, zoals grind en schelpengruis.
Biologie
Tongschar kan paaien van januari tot begin november. Een vrouwtje van 30 cm produceert ongeveer honderdduizend eitjes. De larven leven pelagisch en gaan bij een lengte van 1,5-2 cm op de bodem leven. Mannetjes zijn meestal geslachtsrijp als ze drie jaar zijn en vrouwtjes worden bij ca. vijf jaar geslachtsrijp.
Voeding
Tongschar eet voornamelijk wormen, maar daarnaast ook veel verschillende ongewervelden zoals kreeftachtigen en slangsterren.
Visserij
Tongscharren zijn meestal een bijvangstsoort. Slechts in enkele gevallen wordt er gericht op ze gevist.
1.8 Witje
Latijnse naam: Glyptocephalus cynoglossus
Engelse naam: Witch
Kenmerken
Het witje heeft de ogen op de rechterzijde. Verder is het witje te herkennen door z’n langgerekte lichaam dat uniform grijsbruin van kleur is met een donkere rand langs de vinnen. De zijlijn is vrijwel recht, met kleine, ruwe schubben.
Lengte: tot 60 cm, maar zelden groter dan 40 cm
Gewicht: tot 2,5 kg
Leeftijd: tot 25 jaar
Habitat
Witjes leven op de zachte bodem van de diepe Noorse fjorden, in de noordelijke Noordzee en in de diepere wateren ten westen van de Britse eilanden. Witjes hebben een voorkeur voor koud en diep water (50-1000 m).
Biologie
Witjes paaien van laat in het voorjaar tot laat in het najaar, afhankelijk van het gebied. Eitjes worden gevonden in diep water bij een watertemperatuur tussen de 4-13° C. Een vrouwtje van 31-60 cm kan 48.000-508.000 eitjes produceren. Witjes worden geslachtsrijp in de Noordzee bij een leeftijd van vijf á zes jaar (39-50 cm).
1.9 Heilbot
Latijnse naam: Hippoglossus hippoglossus
Engelse naam: Halibut
Kenmerken
Heilbot is een langwerpige vis met de ogen op de rechterzijde. De staartvin is recht en de zijlijn maakt een duidelijke bocht boven de borstvin. Daarnaast heeft heilbot een grote bek met stevige tanden en een onderkaak die uitsteekt.
Lengte: in uitzonderlijke gevallen meer dan 4 m, maar heilbotten groter dan 2 m zijn tegenwoordig een zeldzaamheid.
Gewicht: tot 320 kg
Leeftijd: in theorie tot 50 jaar, maar extreem weinig vissen behalen deze leeftijd.
Habitat
Heilbot heeft een voorkeur voor diepe, koude wateren van 200 tot 2000 m. Daarbij wordt heilbot gevonden op verschillende ondergronden. Onvolwassen exemplaren worden ook wel gevangen in ondiepe kustwateren en zelfs in havens. Volwassenen blijven niet alleen op de bodem, zij worden ook wel in pelagische netten gevangen.
Biologie
Heilbot paait in diepe fjorden en langs de randen van het continentaal plat, met een piek tussen januari en februari voor de kust van Noorwegen. De belangrijkste paaigronden liggen langs de Noorse kust ten noorden van Ålesund, langs de zuidrand van de lijn Schotland/Groenland, in de zuidelijke Davis Straat en nabij Newfoundland.
Het vrouwtje legt, afhankelijk van haar grootte, tussen de 0,5 en 7 miljoen eieren per seizoen die vrij in het water drijven. Jonge heilbotten leven van plankton en veranderen bij een lengte van 3,5 cm tot platvisjes. Ze blijven hun eerste levensjaren in relatief ondiep water, maar gaan geleidelijk steeds dieper leven. Vrouwtjes groeien aanzienlijk sneller dan mannetjes. Heilbot wordt geslachtsrijp tussen de 7 en 18 jaar.
Voeding
Jonge heilbotten eten kleine vis en ongewervelden, terwijl de volwassenen bijna alleen op vis jagen, aangevuld met wat inktvis en grote kreeftachtigen.
Visserij
Heilbot wordt gericht bevist in o.a. IJsland, Noorwegen en de Faeröer eilanden, maar wordt in Nederland met name als bijvangst gevangen bij de bodemvisserij in de noordelijke Noordzee.
1.10 Scharretong
Latijnse naam: Lepidorhombus whiffiagonis
Engelse naam: Megrim
Kenmerken
De scharretong heeft een grote bek en heeft géén of slechtzichtbare vlekken op de kant waar het oog zit. Het lichaam is dun en de onderzijde is doorschijnend. De zijlijn vormt aan de oogkant een opvallende bocht om de borstvin heen.
Lengte: tot 60 cm, meestal rond de 25 cm
Leeftijd: tot 10 jaar (man), 13 jaar (vrouw)
Habitat
De scharretong komt voornamelijk voor in het noordoosten en het oosten van de Atlantische oceaan en de Middellandse zee, maar in de Noordzee wordt hij weinig aangetroffen. Hij leeft op gemengde bodems op 100-400 m diepte, maar wordt ook wel vrij zwemmend in de waterkolom aangetroffen.
Biologie
De scharretong paait van januari tot maart. Mannetjes zijn bij een grotere lengte (26 cm) pas geslachtsrijp dan vrouwtjes (20 cm). Vrouwtjes worden uiteindelijk wel groter dan mannetjes. Jonge scharretong blijft, tot een jaar of twee, op een diepte van 150 tot 250 m. Oudere vissen komen zowel dieper als ondieper voor.
Voeding
De scharretong eet kleine bodemvis, garnalen en krabben. Maar naarmate ze groter worden beginnen ze meer op vis te jagen, zoals horsmakreel, sprot en ansjovis.
Visserij
Scharretong wordt voornamelijk als bijvangst bij de bodemvisserij gevangen in de noordelijke Noordzee. De Fransen en Spanjaarden vangen de meeste scharretong.
1.11 Lange schar
Latijnse naam: Hippoglossoides platessoides
Engelse naam: Long rough dab
Kenmerken
Lange schar heeft een grote mond en een relatief lang, slank lichaam met het oog vrijwel altijd op de rechterzijde. De zijlijn is bijna recht (afgezien van een kleine kromming boven de borstvin). Het lichaam is dun en het vlees vaak waterig.
Lengte: tot 83 cm, maar zelden langer dan 40 cm
Gewicht: tot 6,4 kg, maar meestal onder de 1 kg.
Leeftijd: in de Noordzee tot ten minste 10 jaar, in de Barents Zee zijn lange scharren aangetroffen van 20 jaar. Dit komt waarschijnlijk doordat het daar kouder is, waardoor de lange scharren langzamer groeien en ouder worden.
Habitat
Ze leven op zachte bodems op een diepte van 10-400 m. De meeste lange scharren vind je in de centrale en noordelijke Noordzee, het Skagerrak, Kattegat, de Rockall bank en voor de kust van noordwest Schotland.
Biologie
Lange schar paait in het hele verspreidingsgebied van februari tot april. Een vrouwtje van 30 cm produceert 250.000 eitjes en dit aantal neemt toe naarmate ze groeit. De jonge vissen worden platvissen bij een lengte van twee á drie cm. In de Noordzee wordt de lange schar geslachtsrijp op een leeftijd van twee á drie jaar. In de Barentszzee, bij Groenland en IJsland groeit lange schar veel trager. Vrouwtjes groeien harder en worden groter en ouder dan mannetjes.
Voeding
De lange schar eet een grote variatie aan bodemdieren, zoals garnalen, kreeftachtigen, zee-egels, slangsterren en wormen. Een volwassen lange schar eet ook nog wel eens een jonge lange schar op.
Visserij
In de Noordoost-Atlantische oceaan heeft de lange schar nauwelijks economische waarde. Het is over het algemeen een bijvangstsoort in de Nederlandse bodemvisserij.
2 Kraakbeenvissen
Hier worden de kraakbeenvissen besproken, wat zowel haaien als roggen zijn.
Kraakbeenvissen verschillen van andere vissen op een aantal kenmerken. Vooral van beenvissen. Zo hebben kraakbeenvissen hebben geen zwemblaas om hun drijfvermogen te regelen zoals (been)vissen dat doen. In plaats hiervan hebben kraakbeenvissen die in de waterkolom leven (met name haaien) brede borstvinnen en veel olie in hun lever. Haaien hebben dan nog een staart die die voor extra lift zorgt. Hiervoor is de bovenlob van de staartvin groter dan de onderlob. Kraakbeenvissen hebben ook geen ruggenwervel van bot, zoals beenvissen dat wel hebben, maar een ruggenwervel van verhard kraakbeen.
Haaien en roggen (kraakbeenvissen) hebben zelfs een uniek zintuig. Dit zintuig bestaat uit de ‘ampullen van lorenzini’ waarmee ze elektrische signalen opvangen. Dieren zenden constant elektrische signalen uit om spieren aan te spannen of te ontspannen, kortom, om te bewegen. Haaien en roggen kunnen je hart dus ‘voelen’ kloppen, hoewel de afstand wel beperkt is.
Klik hier voor de lesmodule over platvissen en hier over demersale rondvissen.
2.1 Stekelrog
Latijnse naam: Raja clavata
Engelse naam: Roker, Thornback ray
Benaming vissers: Ruwe rog
Kenmerken
De bovenkant is bedekt met donkere en lichte vlekken en verspreide grote stekels. Er staat een rij van grote stekels op de rug tot op de staart. Sommige stekels hebben een opgezwollen basis. De staart heeft vaak lichte dwarsbanden en de meeste stekelroggen hebben aan weerszijde nog een extra rij stekels (waardoor er in totaal drie rijen stekels op de staart staan).
Lengte: tot 130 cm (vrouw) of 105 cm (man)
Gewicht: tot 18 kg
Habitat
Ze leven op dieptes van 20-300m, met een voorkeur voor modderige en zandige bodems, maar komen ook voor op ruwere zeebodems.
Biologie
De paring vindt in het voorjaar plaats, waarna het vrouwtje enkele weken later 70 tot 150 eikapsels legt. Ze legt er ongeveer één per dag. Deze zijn 5-9 cm lang (exclusief hoorns) en bijna net zo breed als lang. Na 4-5 maanden komen er 12-13 cm lange jongen uit. Ze zijn geslachtsrijp vanaf 7-12 jaar bij een lengte van 60-75 cm. De lege eikapsels zijn vaak op het strand te vinden, zie de afbeelding hieronder.
Voeding
Stekelroggen eten krabben, garnalen en diverse soorten vis.
Visserij
De stekelrog wordt als bijvangst gevangen met de boomkor-, flyshoot-, twinrig-, staand want- en kieuwnettenvisserij.
2.2 Grootoogrog
Latijnse naam: Leucoraja naevus
Engelse naam: Cuckoo ray
Benaming vissers onder andere: gevlekte rog, grootoogrog en koekoeksrog
Kenmerken
De grootoogrog heeft een grote zwart-met-gele oogvlek op elke borstvin. Op de staart staan twee of vier rijen stekels, waarvan de binnenste twee verder lopen op de rug. Er staan 9-13 stekels nabij het oog en de rug is ruw.
Lengte: tot 75 cm
Habitat
De grootoogrog leeft op de bodem op dieptes van 20-250 m met een voorkeur voor zachte substraten zoals zand en slib.
Biologie
De eikapsels zijn 5-7 cm lang (exclusief hoorns) en 3-5 mm breed. Het ene paar hoorns is zeer lang, het andere kort en teruggebogen. De vrouwtjes leggen per jaar zo’n 100 eikapsels.
Voeding
Ze eten allerlei bodemdieren; jonge roggen eten overwegend kleine kreeftachtigen en borstelwormen terwijl de oudere dieren voornamelijk beenvissen eten.
Visserij
De grootoogrog is een belangrijke bijvangst in gemende sleepnetvisserijen (voornamelijk in de Keltische zee en de Golf van Biskaje), maar wordt niet gericht bevist.
2.3 Blonde rog
Latijnse naam: Raja brachyura
Engelse naam: Blond ray
Benaming vissers: Gladde rog
Kenmerken
De bovenkant is rijkelijk bedekt met zwarte vlekjes, die tot aan de rand van de vinnen lopen. Op het lichaam en de staart loopt in het midden een rij grote, gladde doorns met een ovale basisplaat. De staart is stevig.
Lengte: tot 120 cm
Habitat
Blonde roggen leven op zandige bodems op dieptes van 50-275 m.
Biologie
Het vrouwtje produceert tussen februari en augustus ongeveer 30 eikapsels van 12×8 cm (exclusief hoorns) die na ca. 7 maanden uitkomen, zie de afbeelding hieronder.
Voeding
Ze eten allerlei bodemdieren.
Visserij
Ten westen van de Britse eilanden is het een algemene bijvangst. Vaak worden ze als bijvangst gevangen met de gemengde bodemvisserij en met kieuwnetten. De blonde rog is ook populair onder sportvissers.
2.4 Gevlekte rog
Latijnse naam: Raja montagui
Engelse naam: Spotted ray
Benaming vissers: Gladde rog
Kenmerken
Aan de bovenkant zitten talloze donkere vlekjes die niet tot de rand van de vinnen komen. Vaak, maar niet altijd, zitten er twee duidelijk lichtere vlekken op de rug, welke omringd zijn door zwarte vlekken. Dit zijn de oogvlekken, die zich voordoen als ogen, zodat het roofdier dat er boven zwemt denkt dat de rog hem in de gaten houdt. De grote doorns zitten in één rij op rug en staart.
Lengte: tot 80 cm
Leeftijd: tot 18 jaar
Habitat
Ze leven op allerlei bodems op dieptes van 20-120 m.
Biologie
De eikapsels (7 x 4 cm) worden tussen april en juni gelegd en komen na 5-6 maanden uit, zie de afbeelding hieronder. Gevlekte roggen worden na 11 jaar, bij een lengte van ca. 60 cm, geslachtsrijp.
Voeding
Ze eten hoofdzakelijk krabben en garnalen.
Visserij
Het is bijvangst in de boomkor-, flyshoot- en twinrigvisserij.
2.5 Gevlekte gladde haai
Latijnse naam: Mustelus asterias
Engelse naam: Smoothhound
Benaming vissers: Zeikhaai, plashaai, grijze haai, zandhaai
Kenmerken
De tweede rugvin is veel groter dan de anaalvin en er staan geen stekels bij de rugvinnen. De aanhechting van de eerste en tweede rugvin is ongeveer even lang. Verder is de rug grijs of bruin met witte vlekken op de flanken, maar die kunnen ook ontbreken. De tanden zijn stomp en plat, hier kraken ze de harde schalen van kreeftachtigen mee.
De gevlekte gladde haai wordt vaak verward met de gladde haai (Mustelus mustelus). Tussen deze twee soorten zijn bijna geen betrouwbare kenmerken te onderscheiden. De vlekken, die vaak onderscheidend worden genoemd, kunnen bij de gevlekte gladde haai namelijk ook ontbreken. Echter, uit DNA-onderzoek in 2009 is gebleken de gladde haai niet in de Noordzee en Noordoost-Atlantische Oceaan aangetroffen wordt. Daardoor is het hoogstwaarschijnlijk zo dat als je één van de twee vangt, je de gevlekte gladde haai vangt.
Lengte: tot 65 cm
Habitat
Leeft in ondiepe wateren nabij de kust tot dieptes van 20-150 m met een voorkeur voor zand- en grind.
Biologie
Het vrouwtje heeft een draagtijd van 10-12 maanden en werpt 10-35 jongen van ongeveer 30 cm lang. De jongen zijn geslachtsrijp bij een lengte van 70-85 cm.
Voeding
Ze eten weekdieren en vis, maar voornamelijk kreeftachtigen (tot 97% van het dieet).
Visserij
Deze haai wordt bevist in de Middellandse Zee waar het vlees zeer gewaardeerd wordt. In de Atlantische Oceaan is het bijvangst in bodemsleepnet-, kieuwnet- en lijnvisserij. De gefileerde buikjes worden soms gerookt verkocht als zeepaling.
2.6 Hondshaai
Latijnse naam: Scyliorhinus canicula
Engelse naam: Smallspotted Catshark
Benaming vissers: Tijgerhaai, kathaai, zandhaai
Kenmerken
Een lichtbruine rugzijde met een patroon van talrijke kleine, donkere stippen en een witte buik. De staartvin is relatief langgerekt en de hondshaai heeft een anaalvin. Kenmerkend zijn de neusflappen die van de neusgaten doorlopen tot de bek. Dit is het belangrijkste verschil met de kathaai.
Lengte: tot 80 cm
Habitat
Komt voor vanaf het getijdengebied tot 780 m diepte, maar wordt meestal gevonden op dieptes tussen de 80 en 100 m.
Biologie
De hondshaai legt eikapsels die, afhankelijk van de watertemperatuur, na 5-11 maanden uitkomen. Het eikapsel is ongeveer 4 cm lang (excl. hoorns) en 2 cm breed, zie de afbeelding hieronder. Kenmerkend zijn de lange hechtdraden op elke hoek, waar de moeder het kapsel mee vastzet aan stenen of wieren. Het jong is bij uitkomst tussen de 9 en 10 cm. Tijdens warmere maanden worden er meer vrouwtjes langs de kust aangetroffen om eieren te leggen.
Voeding
De hondshaai is een opportunistische jager. Hij eet elke geschikte prooi, maar met name kreeftachtigen en schelpdieren waar hij s ’nachts op jaagt.
Visserij
De hondshaai is een bijvangstsoort bij bodemsleepnetvisserij en wordt gewoonlijk overboord gegooid (overlevingskans tot 98%). Als de hondshaai wel wordt aangeland, dan wordt hij gebruikt voor consumptie, vismeel of als aas voor korven en potten.
2.7 Kathaai
Latijnse naam: Scyliorhinus stellaris
Engelse naam: Nursehound
Benaming vissers: Tijgerhaai
Kenmerken
De kathaai heeft een lichtbruine rugzijde met een patroon van talrijke, grote en kleine donkere stippen en een witte buik. Verder is de staartvin relatief langgerekt en de kathaai heeft een anaalvin. Kenmerkend zijn de neusflappen die van de neusgaten richting de bek lopen, maar stoppen voordat ze deze bereiken. Dit is het belangrijkste verschil met de hondshaai.
Lengte: tot 162 cm
Habitat
De kathaai komt voor vanaf het getijdengebied tot 400 m, maar wordt meestal gevonden op dieptes tussen de 20 en 63 m. Kathaaien hebben een voorkeur voor rotsbodems of gebieden met veel beschutting door algen.
Biologie
De kathaai legt eikapsels die, afhankelijk van de watertemperatuur, na 9-11 maanden uitkomen. Het eikapsel is 9 cm lang (excl. hoorns) en 3 cm breed met lange hechtdraden op elke hoek waarmee de moeder het eikapsel vastzet aan rotsen of wieren. Het eikapsel van de kathaai lijkt erg op dat van de hondshaai, maar is een stuk groter, zie de afbeelding hieronder. Het jong is bij geboorte ongeveer 16 cm.
Voeding
De kathaai eet voornamelijk inktvissen, maar ook kreeftachtigen, schelpdieren en vissen.
Visserij
Meestal worden ze als bijvangst gevangen bij bodemsleepnetvisserij en soms ook in pelagische sleepnetten. In Noord-Europa worden ze gewoonlijk overboord gegooid en daarbij zijn de overlevingskansen waarschijnlijk hoog. In de Middellandse Zee wordt de kathaai gericht bevist voor consumptie.
2.8 Doornhaai
Latijnse naam: Squalus acanthias
Engelse naam: Spurdog
Benaming vissers: Haai met pen
Kenmerken
Er zit een forse stekel vóór de beide rugvinnen (deze stekels zijn giftig). De eerste rugvin start voorbij de vrije punten van de borstvinnen en de haai heeft geen anaalvin. Meestal zitten er rijen witte stippen op de flanken. De tanden hebben een enkele punt (de spits genaamd).
Lengte: tot 124 cm (vrouw) of 100 cm (man), grootte varieert sterk per gebied
Gewicht: tot 9 kg
Leeftijd: tot 24 jaar
Habitat
Ze leven op zachte bodems tot een diepte van 1460 m, maar voornamelijk tussen de 10 en 200 m. De doornhaai onderneemt lange migraties om seizoensgebonden temperatuurswisselingen te volgen. Deze haai geeft de voorkeur aan een temperatuur tussen de 6 en 15° C. Het is bekend dat ze de Atlantische Oceaan oversteken.
Biologie
De draagtijd is 18-22 maanden, wat één van de langst bekende draagtijden is bij gewervelden. Per worp krijgen ze 2-21 jongen. In het Noordoost-Atlantische gebied worden de jongen in de winter geboren. De mannetjes zijn geslachtsrijp na ca. tien jaar bij een lengte van 60-70 cm. De vrouwtjes zijn geslachtsrijp na ca. 12 jaar bij een lengte van 75-90 cm. In het verleden was het de meest talrijke kraakbeenvis in de Noord-Atlantische Oceaan, maar populaties zijn in bepaalde gebieden met 95% verminderd. De doornhaai zwemt in grote scholen, soms wel in scholen van duizenden.
Voeding
Ze eten haring, kabeljauw, andere vissen in scholen en ongewervelden die in de bodem leven.
Visserij
In Nederland worden ze als bijvangst gevangen bij de bodemsleepnet- en kieuwnetvisserij. Vroeger werden ze in Noorse wateren ’s winters aan lijnen met haken en door trawlers gevangen en daarna gevild. De rug werd meestal gerookt en als ‘zeepaling’ verkocht. In de industrie worden ze ook verwerkt tot kunstmest en leer. Ze worden ook gebruikt als grondstof voor vitamine A.
Vanwege dalende populaties en de IUCN-status ‘kwetsbaar’ geldt sinds 2010 een nul-quotum in EU-wateren voor deze soort. Dit betekent nog niet dat hij niet aangeland mag worden, 10% bijvangst is toegestaan en de maximum aanlandingsmaat is 100 cm.
3 Demersale rondvissen
Demersale rondvissen leven nabij de zeebodem en zijn aan dit leven aangepast. Ze worden daarom ook wel bodemlevende rondvissen genoemd. Een aanpassing om nabij de bodem te leven is bijvoorbeeld dat ze een schutkleur hebben. Ze zijn zo gekleurd dat ze wegvallen tegen de zeebodem. Daarnaast hebben sommigen kindraden, ook barbelen genoemd, wat draden zijn op de kin waarmee ze de bodem afzoeken naar voedsel. Veel demersale rondvissen kunnen zowel in de bodemvisserij als in de pelagische visserij gevangen worden.
Klik hier voor de lesmodule over platvissen en hier over kraakbeenvissen.
3.1 Kabeljauw
Latijnse naam: Gadus morhua
Engelse naam: Cod
Kenmerken
De kabeljauw heeft een duidelijke kindraad en drie borstvinnen die vlak bij elkaar staan. De bovenkaak steekt voorbij de onderkaak uit en de zijlijn is licht van kleur. Kabeljauw kan verschillen qua kleur. Zo is de kleur afhankelijk van de omgeving waarin de kabeljauw leeft. Meestal heeft kabeljauw een roodachtige of groenige kleur in wierzones, maar bleekgrijs op zandige bodems of in diep water.
Lengte: tot 200 cm, maar kabeljauwen groter dan 100 cm worden tegenwoordig nauwelijks meer aangetroffen
Gewicht: tot 96 kg
Leeftijd: kan ouder dan 15 jaar worden, maar exemplaren ouder dan 10 jaar worden nauwelijks meer aangetroffen
Habitat
Kabeljauw komt voor van kustwateren tot op dieptes van 500-600 m. Ze leven meestal bij de bodem en vaak in de buurt van scheepswrakken. Maar kabeljauwen worden ook gevonden in de pelagische waterkolom en in de diepe open oceaan.
Biologie
De kabeljauw heeft verschillende populaties met verschillende verspreidingsgebieden, groeisnelheden en paaigewoontes. Hierbij paaien de meeste populaties tussen januari en april. Het aantal eitjes dat kabeljauwen produceren is afhankelijk van lengte, gewicht, jaargetijde en gebied. Rond 1970 produceerde een vrouwtje ongeveer 500 eitjes per gram lichaamsgewicht. Sindsdien is dat substantieel verhoogt. Niet alleen produceren ze meer eitjes dan in 1970, maar ze worden ook eerder geslachtsrijp. Nu wordt een kabeljauw tussen de 2-6 jaar geslachtsrijp. Het deel dat bij 2 jaar al geslachtsrijp is, is sterk toegenomen sinds 1970.
Tijdens het paaien zwemmen de mannetjes en vrouwtjes met hun buiken dicht bij elkaar, waardoor de eitjes gelijk bevrucht worden. Het aantal eieren varieert van 500.000 tot wel vijf miljoen, al naar gelang de afmetingen van het vrouwtje. De doorzichtige eitjes zweven naar de oppervlakte en komen daarna uit. Na 3-5 maanden zijn de jongen kabeljauwen 3-6 cm lang en trekken ze langzaam naar de bodem.
Voeding
Kabeljauw eet voornamelijk vis, maar daarnaast eet kabeljauw ook allerlei kreeftachtigen, wormen en weekdieren.
Visserij
Kabeljauw wordt al eeuwen bevist in zijn gehele verspreidingsgebied. Met sommige visserijmethoden wordt er gericht gevist op kabeljauw, terwijl het een bijvangstsoort is voor andere visserijen. Desalniettemin is het een algemeen beviste demersale rondvis.
3.2 Wijting
Latijnse naam: Merlangius merlangus
Engelse naam: Whiting
Kenmerken
De bovenkaak van de wijting steekt iets uit. Hij heeft relatief lange, puntige tanden. Zijn snuit is iets langer dan de oogdiameter. De jongen hebben een zeer kleine kindraad, maar bij volwassenen is de kindraad verdwenen. De zijlijn is donker en er zit een donkere vlek aan de basis van de borstvin.
Lengte: tot 70 cm
Gewicht: tot 3 kg
Leeftijd: 12 tot 15 jaar, maar zelden ouder dan 6 jaar
Habitat
Jongen leven met name in kustgebieden, inclusief estuaria, en volwassenen in dieper water met een voorkeur voor zandige- en modderige bodems.
Biologie
Wijting plant zich voort van januari tot juli. Een vrouwtje van 35 cm produceert ongeveer 600.000 eitjes. Wijting wordt geslachtsrijp bij een leeftijd van 2-4 jaar. Na het eerste levensjaar groeit de wijting nog maar langzaam, wat gewoonlijk is bij soorten die al snel geslachtsrijp worden. Wijtingen blijven de eerste twee of drie maanden van hun leven dicht bij het wateroppervlak, waar ze vaak samenleven met voornamelijk haarkwallen (Cyanaea sp.). Dit doen ze waarschijnlijk voor bescherming, want de kwal houdt roofdieren op afstand met zijn stekende tentakels. Zodra ze wat groter zijn trekken de wijtingen naar de bodem.
Voeding
Volwassenen leven van garnalen en vis zoals haring, kabeljauw en schelvis (met name jonge exemplaren).
Visserij
Wijting wordt gevangen als bijvangst in de bodemvisserij. Het merendeel dat wordt aangeland is voor menselijke consumptie. Verder kan wijting ook als doelsoort dienen in de bordentrawl, staandwant- en flyshootvisserij. Maar door de te krappe quota voor deze rondvids gebeurt dit vrij weinig.
3.3 Steenbolk of steenwijting
Latijnse naam: Trisopterus luscus
Engelse naam: Bib
Kenmerken
De bovenkaak steekt iets voor de onderkaak uit met een lange kindraad. Hierbij is de oogdiameter even lang als de snuit. Er zit een donkere vlek op de basis van de borstvin en het lichaam is relatief hoog.
Lengte: tot 49 cm
Leeftijd: tot 5 jaar (man), 7 jaar (vrouw)
Habitat
Grote steenbolken kunnen scholen vormen op rotsige bodems, bij riffen en rondom scheepswrakken. Kleinere steenbolken komen meer voor in kustwateren, met een voorkeur voor zandige bodems.
Biologie
Steenbolken groeien snel, maar leven relatief kort en worden geslachtsrijp zodra ze 1-2 jaar zijn. Steenbolken kunnen nakomelingen voortbrengen in bijna elke maand van het jaar, maar over het algemeen planten ze zich voort van december tot april. Hun voortplantingspiek varieert met de breedtegraad.
Voeding
Steenbolken voeden zich met allerlei bodemorganismen (garnalen, krabben, wormen, etc.) en kleine vis.
Visserij
Steenbolk heeft een lage economische waarde, hoewel de grotere steenbolken nu wel worden aangeland voor menselijke consumptie. Steenbolk wordt voornamelijk als bijvangstsoort gevangen bij verschillende vismethoden op steenachtige grond en in de nabijheid van wrakken.
3.4 Schelvis
Latijnse naam: Melanogrammus aeglefinus
Engelse naam: Haddock
Kenmerken
De schelvis heeft een bovenkaak die duidelijk voorbij de onderkaak steekt. Op z’n onderkaak heeft de schelvis een kleine kindraad. De zijlijn is zwart en er zit een grote zwarte vlek boven de borstvinnen. Verder is de snuit langer dan de oogdiameter en heeft de eerste rugvin een driehoekvorm.
Lengte: tot ca. 112 cm
Gewicht: tot 17 kg
Leeftijd: tot ongeveer 20 jaar
Habitat
Schelvis leeft voornamelijk in de centrale en noordelijke delen van de Noordzee. Het is een bodemlevende (demersale) vis met een voorkeur voor zandige- en modderige bodems.
Biologie
Schelvis paait van februari tot mei. De belangrijkste paaigronden in de Noordzee liggen bij de noordoost kust van Schotland, de oost en zuidoostkust van de Shetlandeilanden en bij de ingang van het Skagerrak/Kattegat. Eind jaren 1970 produceerde een vrouwtje van 40 cm ongeveer 275.000 eitjes, maar sinds die tijd is dat toegenomen en produceren ze meer. Ze zijn ook eerder geslachtsrijp dan voorheen. Zo zijn ze nu geslachtsrijp bij een leeftijd van twee á drie jaar. De eieren zweven 1-3 weken rond voordat ze uitkomen, afhankelijk van watertemperatuur. Bij een grootte van 4-8 cm gaan de jonge vissen bij de bodem leven.
Visserij
Schelvis is van commercieel belang voor verschillende visserijen. Ze worden voornamelijk gevangen in de gemengde visserij door Schotse seiners en trawlers, waarvan het merendeel wordt aangeland voor menselijke consumptie. In Nederland geldt de schelvis met name als bijvangst.
3.5 Pollak of witte koolvis
Latijnse naam: Pollachius pollachius
Engelse naam: Pollack
Kenmerken
De onderkaak steekt duidelijk uit en de pollak heeft geen kindraad. Verder is de zijlijn zwart en deze buigt boven de borstvinnen naar boven toe.
Lengte: tot 130 cm, maar meestal niet langer dan 75 cm
Leeftijd: tot 15 jaar
Habitat
De pollak wordt aangetroffen boven het gehele continentale plat, zowel pelagisch als ook nabij de bodem. Ook wordt pollak gevonden op verschillende dieptes, variërend van de kust tot dieptes van 200 m. Volwassen pollak wordt vaak aangetroffen bij scheepswrakken, boorplatforms en boven rotsige bodems, terwijl jonge pollak een voorkeur blijkt te hebben voor kustgebieden.
Biologie
Er is nog weinig bekend over de biologie van de pollak. Pollak wordt geslachtsrijp bij ongeveer drie jaar. Jonge pollak zwemt veel in scholen van vissen met dezelfde grootte, terwijl oudere pollak vaker solitair (alleen) zwemt.
Voeding
Pollak eet voornamelijk vis, af en toe aangevuld met kreeftachtige en inktvissen.
Visserij
Wanneer pollak bij elkaar komt om te paaien worden ze nog wel eens gericht bevist met de staandwantmethode. Meestal zijn ze echter bijvangst die economisch vrij waardevol is.
3.6 Zwarte koolvis
Latijnse naam: Pollachius virens
Engelse naam: Saithe
Kenmerken
De onderkaak steekt minder ver uit als bij de pollak en de zijlijn is niet licht, maar donker van kleur. De zijlijn is bijna recht en heeft geen duidelijke bocht boven de borstvin. De zwarte koolvis heeft, net zoals de pollak, geen kindraad.
Lengte: tot 130 cm, meestal niet langer dan 60-80 cm
Habitat
Ze leven vrijwel uitsluitend pelagisch in scholen, maar ze worden ook aangetroffen op dieptes van 250 m.
Biologie
Ze paaien tussen januari en mei en voornamelijk bij de rand van het continentaal plat. Een vrouwtje van 75 cm produceert gemiddeld drie miljoen eitjes tijdens het seizoen. De meeste zwarte koolvissen worden geslachtsrijp in hun zesde levensjaar. De larven worden getransporteerd door stromingen en komen aan bij ondiepere gebieden waar ze opgroeien. Dit is voornamelijk langs de Schotse en Noorse kust. De jongen blijven in de kustwateren tot ze 2-3 jaar oud zijn en verspreiden zich dan tot in de Barentszzee en de noordelijke Noordzee.
Voeding
De jonge vis leeft van zoöplankton en vislarven. Ze hebben een lange kieuwzeef waarmee kleine organismen uit het water gehaald worden. Volwassenen jagen op kreeftachtigen, haring, sprot en soms hun eigen jongen. Ze worden, evenals de pollak, vaak in de buurt van wrakken en olieplatforms aangetroffen en kunnen lange trektochten ondernemen.
Visserij
Nederland vangt nauwelijks zwarte koolvis. Zwarte koolvis wordt gericht bevist bij de rand van het continentaal plat door Noorse, Duitse en Franse trawlers. De doelgerichte visserij op zwarte koolvis heeft vaak weinig bijvangst doordat ze scholen vormen met vissen van gelijke grootte. Er is bijna geen verse aanvoer, omdat de smaak snel terugloopt. Ze worden daarom voornamelijk diepgevroren aangevoerd.
3.7 Heek
Latijnse naam: Merluccius merluccius
Engelse naam: Hake
Kenmerken
De onderkaak steekt voor de bovenkaak uit en de heek heeft geen kindraad. Verder heeft heek een rechte zijlijn en sterke kaken bezet met lange, puntige tanden. De binnenkant van de mond is bijna zwart.
Lengte: tot 180 cm, maar zelden langer dan 80 cm (vrouw) of 100 cm (man)
Gewicht: tot 15 kg
Leeftijd: tot 12 jaar
Habitat
Ze leven op verschillende dieptes. Daarbij houden ze zich overdag meestal dicht bij de bodem op en ’s nachts trekken ze naar het wateroppervlak.
Biologie
Heek paait voornamelijk bij de rand van het continentale plat bij een grove zeebodem met kliffen en diepere plekken. Ze paaien bijna het gehele jaar door, maar voornamelijk van december tot juli. De belangrijkste paaigronden zijn in de baai van Biskaje, ten westen van Ierland en ten noordwesten van het Iberische schiereiland. De pelagische eitjes concentreren zich op een diepte van 200 m bij de rand van het continentale plat. Na ongeveer 40 dagen trekken de larven naar de zeebodem.
Voeding
Jonge heek (onder de 20 cm) eet voornamelijk kleine kreeftachtigen. Zodra heek tussen de 20-40 cm is eten ze met name vis (wijting, horsmakreel, etc.). Boven de 40 cm hebben ze een uitgebreid dieet, afhankelijk van waar ze leven en van de seizoenen.
Visserij
Heek werd pas halverwege de 20ste eeuw bevist, toen het technisch mogelijk werd om op grotere dieptes te vissen. Mogelijk speelde ook het afnemen van de kabeljauwpopulatie hierbij een rol. Heek is tegenwoordig een waardevolle vis en wordt in de Nederlandse visserij voornamelijk als bijvangst gevangen. In Zuid-Europa worden ze gericht bevist met de bordentrawl en longline-methode.
3.8 Leng
Latijnse naam: Molva molva
Engelse naam: Ling
Kenmerken
De bovenkaak steekt uit en de onderkaak is bezet met een lange kindraad, die langer is dan de diameter van het oog. Verder heeft de leng twee rugvinnen, waarvan de tweede erg langgerekt is.
Lengte: tot 200 cm, maar zelden langer dan 160 cm
Gewicht: tot 45 kg
Leeftijd: tot 25 jaar, maar gevangen exemplaren zijn meestal niet ouder dan 15 jaar
Habitat
Ze leven op harde bodems, vaak nabij wrakken, op dieptes van 40-1000 m. Over het algemeen worden ze voornamelijk gevangen op dieptes tussen de 40-300 m. Jongen worden gevonden in ondiepere wateren.
Biologie
Leng paait van maart tot juli in verschillende gebieden in de noordelijke Noordzee, op het continentale plat van Noorwegen, de Faeröer eilanden en ten zuidoosten van IJsland. Vrouwtjes produceren waarschijnlijk vele eitjes, maar onderzoekgegevens hierover ontbreken nog. De jonge vissen leven twee á drie maanden in de waterkolom en trekken dan naar de zeebodem om verder te leven. Jonge leng groeit snel, maar ze verblijven de eerste twee jaar van hun leven voornamelijk in de bovenste waterlagen. Tussen de 5-7 jaar wordt de leng geslachtsrijp, waarbij de mannetjes eerder geslachtsrijp worden dan de vrouwtjes.
Voeding
Volwassenen eten voornamelijk vis, zoals kabeljauw en zwarte koolvis. Verder eten ze ook inktvis.
Visserij
In Nederland is het een waardevolle bijvangst, maar in Noorwegen en IJsland wordt met de longline-methode en borden trawl gericht op ze gevist. De leng wordt meestal gezouten en daarna gedroogd en als klipvis verkocht.
3.9 Spaanse zeebrasem
Latijnse naam: Pagellus acarne
Engelse naam: Spanish sea-bream
Kenmerken
De Spaanse zeebrasem heeft een hoog lichaam zonder strepen of banden, een kleine zwarte vlek aan de basis van de borstvin en een stompe snuit.
Lengte: tot 35 cm, voornamelijk 20 cm
Habitat
De Spaanse zeebrasem leeft op dieptes van 20-500 m. Ze worden voornamelijk aangetroffen in kustwateren met een voorkeur voor zandige bodems. Ten noorden van Het Kanaal worden ze zelden aangetroffen, want ze zwemmen voornamelijk bij Portugal en de Azoren.
Biologie
Bij de Azoren paaien ze tussen april en juli.
Voeding
Ze eten voornamelijk vis, aangevuld met kreeftachtigen en schelpdieren.
Visserij
De Spaanse zeebrasem wordt voornamelijk als bijvangstsoort gevangen door Nederlandse vissers wanneer zij in de winter in Het Kanaal vissen.
3.10 Zeekarper
Latijnse naam: Spondyliosoma cantharus
Engelse naam: Black sea-bream
Kenmerken
Zeekarpers hebben een vrij hoog lichaam met zwak-gekleurde banden. De kop is klein, met tussen het hoofd en lichaam een deuk. Verder hebben ze puntige tanden, waarvan de voorste rij gekromd zijn en de achterste rij scherp en recht.
Lengte: tot 50 cm
Leeftijd: tot 18 jaar
Habitat
Ze worden gevonden in kustwateren ondieper dan 15 m (voornamelijk jongen) tot op dieptes van 300 m (voornamelijk volwassenen). Over het algemeen komen ze voor in de zuidwestelijke Noordzee. Ze trekken vooral ‘s zomers weleens ten noorden van Het Kanaal, maar daar zijn ze vrij zeldzaam.
Biologie
Zeekarpers paaien voornamelijk in water ondieper dan 5 m. De mannetjes maken een nest van zand en grind van ongeveer 20 cm diep en 80 cm breed. Daar hebben ze ongeveer een halfuur voor nodig. Een nest kan duizenden eieren bevatten als ze niet worden opgegeten door roofdieren. In Het Kanaal paaien ze tussen april en juni, terwijl ze ten zuidwesten van Portugal van februari tot april paaien.
Voeding
De zeekarper is een alleseter. Zo staan algen, ongewervelden, kreeftachtigen, wormen en vissen allemaal op het menu.
Visserij
Zeekarper is een waardevolle bijvangstsoort voor de gemende visserij. In Nederland worden ze gevangen wanneer s ´winters in Het Kanaal wordt gevist met de borden- of flyshootmethode.
3.11 Lom
Latijnse naam: Brosme brosme
Engelse naam: Tusk / Torsk
Kenmerken
De lom heeft een ononderbroken rugvin en anaalvin tot bij de staartvin. Verder hebben ze een lange kindraad , welke net zo lang is als de diameter van het oog. Ook hebben ze kleine schubben die in de huid liggen, waardoor het lijkt alsof de lom er geen heeft. De vinnen zijn lichtgekleurd met een donkere en witte rand.
Lengte: tot 110 cm
Leeftijd: tot 20 jaar, maar meestal worden ze tussen de 7-15 jaar
Habitat
Lom heeft een voorkeur voor diepere wateren met rotsige bodems van 20-1100 m diep.
Biologie
De paaitijd loopt van april tot juli. Een vrouwtje legt tussen de één en drie miljoen eieren. Jonge vis leeft het eerste half jaar pelagisch en pas bij een lengte van 5-10 cm zoeken ze de bodem op. Ze worden geslachtsrijp tussen de 6-10 jaar.
Voeding
Lom eet vooral kreeftachtigen, schelpdieren en vis.
Visserij
Het is een economisch belangrijke vis die doelgericht met de longline-methode bevist wordt. Verder is het een waardevolle bijvangst in de gemengde visserij.
3.12 Rode poon
Latijnse naam: Chelidonichthys lucerna
Engelse naam: Tub gurnard
Kenmerken
De rode poon is rood met een witte buik. Grote exemplaren hebben vaak grijze banden op de flanken. De zijlijn is bezet met gladde schubben, waardoor deze glad aanvoelt. Verder zit de langste vinstraal in de borstvinnen en deze reikt tot de voorkant van de aarsvin. De borstvinnen zijn vaak fel lichtblauw of paars gekleurd.
Lengte: tot 77 cm
Gewicht: tot 5 kg
Leeftijd: tot 14 jaar
Habitat
De rode poon heeft een voorkeur voor zandige en modderige bodems of grindgebieden op het continentale plat. Ze komen voor op dieptes tot 300 m.
Biologie
De paaitijd varieert per gebied, zo ligt de paaitijd bij Bretagne tussen april en september. Zodra de larven uit het ei komen leven ze voornamelijk pelagisch. Ze eten zoöplankton en zodra ze een lengte van ca. 3 cm hebben bereikt ondergaan ze een metamorfose en trekken ze naar de zeebodem. Rode poon wordt geslachtsrijp op een leeftijd van 3 jaar (man) en 4 jaar (vrouw).
Voeding
Rode ponen zijn opportunistisch en hebben een gevarieerd dieet van allerlei dieren die vlakbij de bodem leven, zoals kreeftachtigen, schelpdieren en vissen.
Visserij
Rode poon heeft uitstekend wit vlees dat waardevol is. Vroeger was de rode poon alleen bijvangst in Nederland, maar de laatste jaren wordt er met de flyshoot gericht op poon gevist.
3.13 Grauwe poon
Latijnse naam: Eutrigla gurnardus
Engelse naam: Grey gurnard
Kenmerken
De zijlijn en de basis van de rugvinnen voelen ruw aan door grote, gekielde en ruwe schubben. Verder reikt de langste vinstraal in de borstvinnen niet tot de anus, wat hij bij de rode poon wel doet. De kleur varieert van rood/grijs bij jongen tot verschillende tinten grijs bij volwassen dieren.
Lengte: tot 41 cm
Leeftijd: tot 21 jaar