In dit lesboek zullen een aantal visserijmethodes worden besproken die vooral op kleine schaal worden beoefend door Nederlandse vissers. Deze visserijmethoden behoren tot de passieve visserijmethoden, ook wel staand want methodes genoemd. Dit betekent dat de vangst afhankelijk is van activiteit/beweging van de doelsoort ten opzichte van het vistuig. De visserij met sleepnetten behoort tot de actieve visserijmethodes (gaand want methodes), want hierbij gaat men actief jagen op een bewuste doelsoort. Onder passieve visserijmethodes vallen onder andere de:
- Beugvisserij (longline visserij);
- Jigvisserij;
- Handlijnmethode;
- Visserij met staande netten; en de
- Visserij met potten en korven.
De Nederlandse vissersvloot vist met name met verschillende kormethodes, maar er is nog een groot aantal andere visserijmethodes. Met name toen de boomkorvisserij onder druk kwam te staan door de hoge brandstofprijzen en een groeiende maatschappelijke kritiek, werd er door vissers steeds meer gekeken naar andere visserijmethoden. Zodoende is er gekeken naar visserijmethodes die werden gebruikt in andere Europese landen om Nederland heen. Nederlandse vissers zijn daarmee gaan experimenteren, waaronder met enkele passieve visserijmethodes. Sommige van deze passieve visserijmethodes bleken succesvol en andere methodes bleken minder succesvol in Nederlandse wateren.
De belangrijkste voordelen van passieve visserijmethodes zijn over het algemeen:
- Relatief lage investeringskosten;
- Een gunstig rendement (kosten ten opzichte van inkomsten);
- De mogelijkheid tot het toepassen van meerdere vistechnieken, waardoor je als visser flexibeler bent (multi-purpose visserij)
- Minder bodemberoering ten opzichte van de sleepnettenvisserij;
- Hoge selectiviteit;
- Betere kwaliteit vis (en daarmee mogelijk ook een hogere prijs); en een
- Laag brandstofverbruik en verminderde CO2-uitstoot.
1 Beugvisserij
Het vissen met lijnen met haken werd al in het stenen tijdperk beoefend. Het is daarmee zeker een van de oudste vormen van vissen. Bij deze visserijmethode wordt er een lange hoofdlijn uitgezet met daaraan dwarslijnen met haken die voorzien zijn van aas. De beugvisserij (longline) is laag in energieverbruik en redelijk selectief ten opzichte van andere vismethoden. Over het algemeen is vis gevangen met de longline methode van een hogere kwaliteit ten opzichte van vis die gevangen is met sleepnetten en staande netten. Op de Noordzee wordt echter nauwelijks met lijnen gevist, alleen door enkele vissers uit Groot-Brittannië. In Noorwegen, IJsland en op de Faeröer-eilanden is de longline visserij zeer belangrijk en efficiënt. In het algemeen kan gesteld worden dat de longline visserij goed kan renderen op visbestekken die moeilijk door sleepnetten te bevissen zijn, zoals steenachtige bodems. Schepen die met deze methode vissen schieten honderden (kleinere schepen) tot vele duizenden haken (grotere schepen). Deze visserijmethode kan gedurende het hele jaar worden toegepast.
1.1 Beschrijving
De Engelse vertaling voor beugvissen of lijnenvissen is longlining. Haken en lijnen zijn de belangrijkste attributen. De beug bestaat uit een lange hoofdlijn (de reep) waaraan op regelmatige afstand korte zijlijnen (de sneuen) bevestigd zijn met aan het einde een geaasde haak.
Vishaak
De haken die nu worden gebruikt zijn van getemperd staal gemaakt. Het materiaal van een haak mag niet te zacht zijn, want dan zou de haak door de vis rechtgebogen kunnen worden als hij probeert te ontsnappen. Ook mag het materiaal niet te hard en bros zijn, want dan kan de haak door een hoge schokbelasting breken. Om roesten te voorkomen worden haken meestal gegalvaniseerd of vertind.
Tegenwoordig zijn er duizenden verschillende haken op de markt. Deze haken verschillen in afmeting, materiaal, vorm van de punt, vorm van het oog, hoek die de bocht met de steel maakt, lengte van de steel en vorm van de bocht. Meestal wordt de afmeting van een haak aangeduid door de afstand tussen de punt en de steel, de zogenaamde opening. De aanduiding van een haaktype is niet genormaliseerd. Iedere fabrikant heeft zijn eigen systeem voor type en afmeting van een haak.
Onderdelen van de haak:
- Haakpunt: er zijn rechte punten en gebogen punten. De rechte punten slaan aan en gebogen punten hebben een betere grip.
- Weerhaak: bij haken zonder weerhaak kan een vis zich relatief makkelijk van de haak ontdoen.
- Bocht: dit is het gebogen deel tussen de punt en steel van de haak. De bocht heeft twee functies, namelijk het haken en vasthouden van de haak in de bek.
- Steel: de lengte van de steel heeft de functie om het bevestigingspunt van de lijn aan de haak een stuk van de bocht af te brengen.
- Oog: bevestigingspunt van de sneu.
De afmeting van een haak wordt bepaald door de grootte van het aas. Het aas moet weer in overeenstemming zijn met de grootte van de natuurlijke prooi. De vorm van de haak wordt bepaald door de manier waarop de vis in het aas bijt en de vorm van de bek. In de commerciële visserij wordt soms voor een bepaalde haakvorm gekozen vanwege het gemak waarmee de vis van de haak verwijderd kan worden. De ligging van zachte plekken in de bek van de vis zijn van invloed op de vorm van zowel de haak als ook de punt.
De reep
De keuze van het materiaal van de reep hangt af van de manier waarop de beug wordt gebruikt. Zo wordt voor de drijvende beug materiaal gebruikt met een soortelijke massa die groter is dan die van zeewater, zodat de lijn zinkt. Meestal wordt gevlochten nylon of monofilament gebruikt wat vrijwel niet zichtbaar is in het water. Bij de bodembeug kan het een voordeel zijn als het materiaal van de reep en sneu lichter is dan water. De haak met aas wordt daardoor iets van de bodem opgelicht en komt buiten het bereik van krabben en andere rovers. De bodemreep is vaak donker van kleur, waardoor de reep minder goed zichtbaar is op de zeebodem.
De sneu
Factoren die de keuze van het materiaal van sneuen bepalen zijn de breeksterkte en de zichtbaarheid. Uitgangspunt is dat de breeksterkte minstens twee keer zo groot moet zijn als het gewicht van de te vangen vissen. De breeksterkte van de sneu moet altijd kleiner zijn dan de breeksterkte van de reep. Het materiaal waarvan een sneu gemaakt is wordt ook bepaald door de vissoort waarop gevist wordt. Als geen gevaar bestaat dat de sneu doorgebeten wordt, dan past men multi- of monofilament materiaal toe, zoals nylon. Bij het beugvissen op haai, tonijn en andere grote pelagische roofvissen gebruikt men sneuen die vervaardigd zijn van dun en soepel staaldraad. Dit voorkomt het doorbijten van de sneuen.
De sneulengte ligt meestal traditioneel vast. Soms is het vrijboord van het schip bepalend voor de sneulengte. Een langere sneu heeft een grotere kans om verward te raken op de zeebodem of aan dek. Als een reep van geslagen materiaal is gemaakt, dan moet de sneulengte langer zijn dan bij een gevlochten reep. Een geslagen reep draait bij het schieten, waardoor de sneu zich om de hoofdlijn windt. Bij een te korte sneulengte komt het aas te dicht bij de reep en is het aas niet of minder goed voor vissen bereikbaar. Om dit te voorkomen worden sneuen tegenwoordig aan een ring bevestigd die om een op de reep geperste huls kan draaien.
De afstand tussen twee sneuen moet zo groot zijn dat de haken niet met elkaar in contact kunnen komen als ze langs een gestrekte reep naar elkaar toe getrokken worden. Het is dus belangrijk dat de afstand van de sneuen groter moet zijn dan twee keer de sneulengte. De sneulengte en de afstand tussen de sneuen zijn ook afhankelijk van de soort waarop je vist. Bij het vissen op verspreid voorkomende grote vissoorten, zoals heilbot of tonijnachtigen, is de sneulengte groot. Bij het vissen op scholende vissoorten, zoals kabeljauw, moeten de sneulengte en sneuafstand klein zijn. Dit is belangrijk omdat de kans groot is dat de vissen geconcentreerd bij een klein deel van de beug zullen voorkomen.
De beug
De beug wordt afhankelijk van de diepte waarop de vissen zich in de waterkolom bevinden op drie verschillende manieren uitgezet:
- Beug op de zeebodem: een beug op de zeebodem wordt gebruikt voor de vangst van vissoorten die zich op óf vlak boven de zeebodem bevinden. De beug wordt op de zeebodem uitgezet en met behulp van ankers in positie gehouden. In gebieden met een ruwe bodemgesteldheid en stroming kan de hoofdlijn beschadigd raken door het schuren. Dit kan voorkomen worden door de hoofdlijn afwisselend van verzwaring en drijvers te voorzien. De hoofdlijn komt dan voor het grootste deel niet meer in contact met de zeebodem.
- Beug op afstand van de zeebodem: er zijn perioden waarin demersale vissoorten zich op enige afstand van de zeebodem ophouden. De beug moet dan op een bepaalde afstand van de zeebodem gebracht worden. Dit kan bereikt worden door de hoofdlijn van drijvers te voorzien en de lengte van de ankerlijnen te vergroten. Hierdoor drijft de beug op een afstand van de zeebodem.
- Drijvende beug: de drijvende beug ligt vlak onder het wateroppervlak en wordt voornamelijk gebruikt voor de vangst van grote pelagische vissoorten. Grote vis houdt zich meestal op in de bovenste waterlaag. De drijvende beug wordt voor de vangst van snelle en wijdverspreide vissoorten gebruikt, omdat gesleepte of omringende vistuigen minder lonend zijn.
De diepte waarop de haken van een drijvende beug zich bevinden kan ingesteld worden door tijdens het uitzetten de afstand tussen de drijvers, waaraan de hoofdlijn met een seizing is opgehangen, te verminderen. De dieptevariatie die hierdoor bereikt kan worden is echter beperkt. Is een grote dieptevariatie gewenst, dan moet een langere seizing toegepast worden.
1.2 Werkwijze
Het is voor de werkwijze van belang om een onderscheid te maken tussen beugvissen met een modern beugsysteem of het beugvissen op de traditionele manier. Beide zullen besproken worden.
Beugvissen met een modern beugsysteem
Op het schip moet ruimte zijn om een beugsysteem te kunnen plaatsen. Er zijn verschillende geautomatiseerde beugsystemen op de markt. De voordelen van het gemechaniseerde beugvissen zijn:
- het azen gebeurt tijdens het uitzetten van de beug, waardoor de haak die overboord gaat vers aas heeft;
- het azen van de haken levert geen tijdverlies op;
- alle handelingen voor het visklaar maken van de beug gebeuren aan boord, zodat de schepen na het lossen van de vangst direct weer naar zee kunnen en de beug onmiddellijk weer kunnen schieten;
- per bemanningslid kunnen 2500-3000 haken per dag in zee geschoten worden;
- nieuwe bemanningsleden zijn binnen enkele dagen ingewerkt. De door jarenlange ervaring verkregen handigheid van de bemanningsleden in het azen en visklaar maken van de traditionele beug is niet meer vereist;
- het uitzetten en inhalen kan vrijwel continu verlopen;
- de arbeid die de bemanningsleden moeten leveren is behoorlijk verlicht en de arbeidsomstandigheden kunnen verbeterd worden door het werkdek geheel of gedeeltelijk van een overkapping te voorzien.
Bij de geautomatiseerde beugsystemen zijn er twee manieren om de reep op te slaan. Met magazijnrekken en met trommels. Bij het gebruik van magazijnrekken worden de haken in een magazijn opgeslagen. De sneuen en de hoofdlijn hangen onder het, in een rek geplaatst, magazijn. Het nadeel van dit systeem is dat de sneuen tijdens het uitzetten van de beug verward kunnen raken. Het voordeel is dat de hoofdlijn, sneuen en haken geïnspecteerd en gerepareerd kunnen worden.
Wordt de beug op een trommel opgeslagen, dan moet er onderscheid gemaakt worden tussen twee verschillende systemen. Er is namelijk een systeem waarbij de hele beug, dus de hoofdlijn met sneuen en haken, op de trommel gedraaid wordt. Maar er is ook een systeem waarbij de trommel alleen voor de opslag van de hoofdlijn dient en de sneuen bij het uitzetten en/of inhalen automatisch aan de hoofdlijn vastgemaakt of losgemaakt worden.
Een voordeel van sneuen die losgemaakt kunnen worden is dat de sneu niet doorgesneden hoeft te worden als een vis niet snel van de haak verwijderd kan worden. Een geautomatiseerd longline-systeem bestaat uit een:
- automatische aassnijder: snijdt het aas in porties van de gewenste grootte en heeft een aasmachine die het aas tijdens het uitzetten aan de haken bevestigd;
- hydraulische lijnophaler: haalt de lijn op, onthaakt de vis, reinigt de haken en laadt de lijnen terug op de cassettes.
Ook het automatisch azen kan op twee manieren gebeuren. Iedere haak wordt geaasd of de haken worden op goed geluk geaasd. Bij het precisie azen wordt de haak door een aasmachine gevoerd. In deze aasmachine wordt de haak in de positie gebracht die voor het aanbrengen van het aas nodig is, waarna dit aas op precies dezelfde wijze aan elke haak wordt bevestigd.
Bij het lukraak azen worden haken door een bak getrokken waarin zich het gesneden aas bevindt. Het is hierbij niet zeker of elke haak geaasd wordt en ook de bevestiging van het aas aan de haak is erg verschillend. Hierbij is het aasrendement lager dan bij precisie azen, maar toch geeft deze manier redelijke resultaten. Dit is vooral zo als het aas van gelijke stevigheid is zoals bij inktvis. Bij het gebruik van een automatische aasmachine mag het aas niet te zacht zijn. Vaak wordt diepgevroren makreel, haring of inktvis gebruikt wat nog niet helemaal ontdooid is. Bij het beugvissen op rondvis in de Noordzee en bij Noorwegen is het gemiddelde gewicht van het aas ongeveer 30 gram.
Over het algemeen wordt er met deze methode vooral gevist op voor sleepnetten moeilijk te bevissen plekken, zoals stenenvelden. Met behulp van GPS en een kaartplotter vaart het schip naar de juiste locatie. De 2D/3D elektronische kaartplotter geeft dan de precieze ligging van het gekozen visbestek aan.
Bovenstrooms, naast het gekozen visbestek, wordt een eerste anker met boei uitgezet. Het uiteinde van een eerste longline wordt met dit anker vastgezet. De longline wordt door de aasmachine geleid en langzaam met de stroming mee langs het visbestek uitgezet. De aasmachine wordt gevuld met stukjes aas uit de aassnijder. De haken worden automatisch geaasd tijdens het uitzetten. Er kunnen verschillende longline cassettes gecombineerd worden tot één lange longline.
Zodra de longline helemaal is uitgezet, wordt het andere einde benedenstrooms op het visbestek verankerd. Ook wordt er een boei op gezet. Op dezelfde manier worden meerdere longlines aan beide kanten van het visbestek uitgezet. Na een bepaalde tijd worden de longlines via de geleidegoot aan de zijkant van het schip opgehaald door de hydraulische lijnophaler. Ook hierbij wordt met de stroom meegevaren. De hydraulische lijnophaler onthaakt de vis, reinigt de haken en laadt de longlines opnieuw op de cassettes.
Traditionele beugvisserij
De traditionele grondbeugvisserij wordt in Nederlandse wateren niet meer toegepast. Deze methode wordt voornamelijk langs de Engelse oostkust nog toegepast door kleinschalige kustvissers met een open boot. Een groot nadeel van de traditionele beugvisserij is de arbeidsintensiviteit en verder vergt het ook speciale kennis en vaardigheden. Het voordeel van de traditionele grondbeugvisserij is dat de beug voor het schieten twee keer geïnspecteerd en gerepareerd kan worden, namelijk tijdens het halen en tijdens het weer visklaar maken.
Voordat er met de traditionele grondbeug gevist kan worden moet men het aas in de juiste afmetingen snijden of hakken. Ook moeten eventuele aasresten en oud aas worden verwijdert van de haken. Vervolgens kan men beginnen met het azen van de haken en met het in bakken opschieten van de visklare beug. Bij de traditionele grondbeugvisserij worden de haken één voor één geaasd. Tijdens het azen worden de onderdelen van de beug geïnspecteerd en eventueel gerepareerd.
De geaasde haken moeten zorgvuldig op volgorde in een bak gelegd worden, zodat ze tijdens het schieten één voor één, zonder verward te raken, uit de bak getrokken kunnen worden. Als het opschieten van de geaasde haken niet goed gebeurd, dan kan bijvoorbeeld een groot aantal haken tegelijk uit de bak getrokken worden. Dit deel van de beug kan daarbij beschadigd raken en kan geen vissen meer vangen.
Ook het klaren van de, om de hoofdlijn (reep) gedraaide, sneuen moet gebeuren voordat er daadwerkelijk gevist kan worden. Elke lijn wordt daarbij zorgvuldig opgeschoten in een ronde bak, waarbij de punten van de haken op volgorde in een, aan de randen bevestigd, stuk kurk gestoken worden. De bakken met de opgeschoten lijn worden vervolgens in volgorde vlakbij de plaats gezet waar de beug over het achterschip of over de zijkant in zee geschoten wordt. Bij het schieten van de beug bestaat de kans dat een wegspringende haak in een lichaamsdeel of kledingstuk van een bemanningslid slaat. De beug, sneu en haak worden door een speciale, op het achterschip aangebrachte, goot overboord geleid om dit risico zoveel mogelijk te beperken.
Het is bij deze vismethode belangrijk om rekening te houden met de richting en de sterkte van de getijstroom, de wind en de bodemgesteldheid bij het schieten van de bodembeug. Er wordt zo geschoten dat bij het inhalen van de beug, de kans dat de reep zijwaarts over de bodem getrokken wordt, klein is. Dit gebeurd vooral bij een oneffen of ruwe zeebodem. De beug wordt altijd over het achtersteven in zee geschoten. Het schip heeft daarbij een vaart van 5 a 6 knopen. Als de bak geschoten is, dan wordt het einde van de geschoten lijn aan de lijn in de volgende bak bevestigd. Bij koersverandering tijdens het uitzetten worden een extra anker en boei aan de beug vastgemaakt. Dit geeft de koersverandering aan die bij het halen van de beug gemaakt moet worden.
Het inhalen moet over de zij van het schip gebeuren. Het liefst voorlijker dan midscheeps, zodat het schip de beug langzaam vooruit varend kan inhalen. De haalsnelheid is ongeveer 1,5 mijl per uur. Voor het binnenhalen van de beug wordt een mechanisch of hydraulisch aangedreven lijnhaler gebruikt. De vissen worden van de haken verwijderd op het moment dat deze over de verschansing komen. Grote en dure vissen worden soms buitenboord eerst aan een pik- of speerhaak geslagen om te voorkomen dat ze losraken en overboord vallen op het moment dat ze over de verschansing komen.
1.3 Doelsoorten en bijvangsten
De doelsoorten en bijvangsten hangen sterk af van welk type beugvisserij er gebruikt wordt. Zo wordt er met grondbeug voornamelijk in het noordelijk gedeelte van de Atlantische Oceaan gericht gevist op demersale soorten, zoals heilbot, kabeljauw, leng en koolvis. In de maanden juli, augustus en september probeert men in de Noordzee hondshaai, leng, zeepaling en rog te vangen met deze methode. Deze vorm van beugvisserij is in vergelijking tot andere visserijmethodes behoorlijk selectief, waardoor er nauwelijks sprake is van ongewenste bijvangst. Een van de nadelen bij deze visserijmethode is dat vogels bijgevangen kunnen worden bij het uitzetten en halen van de beug doordat ze op het aas duiken.
Met de drijvende beug wordt er voornamelijk op grote pelagische vissen zoals tonijn en zwaardvis gevist. Deze vismethode wordt niet gebruikt in Nederlandse wateren, maar vooral in tropische/warmere wateren. Doordat de haken zich bij deze beugmethode vlak onder het wateroppervlak bevinden, is deze visserijmethode berucht om het bijvangen van vogels. Daarnaast worden er ook zeezoogdieren, zeeschildpadden en zeldzame haaien bijgevangen. Er wordt veel onderzoek verricht naar manieren om bijvangsten te verminderen, bijvoorbeeld door de vorm van de haak aan te passen, gebruik te maken van geluidssignalen en laserstralen om bepaalde dieren af te schrikken.
De soort vis die wordt gevangen hangt ook sterk af van het soort aas en de grootte van het aas. Kleine vissen zullen zich niet snel aangetrokken voelen tot het eten van een stuk aas dat groter is dan hun natuurlijke prooi. Daarnaast is het vrijwel onmogelijk voor een kleine vis om een grote haak met een groot stuk aas naar binnen te werken. Al zou een kleine vis proberen een grote, geaasde haak naar binnen te werken, dan zal de kracht die de kleine vis op de haak uitoefent meestal te klein zijn om de haak in de bek vast te zetten.
1.4 Gedrag van de vis ten opzichte van vistuig
Op het vangvermogen van een beug zijn verschillende factoren van invloed zoals:
- waarnemingsvermogen van de vis (visueel en/of reuk);
- fysiologische conditie;
- zwemdiepte;
- trekgedrag van de vis;
- soort en afmeting van het aas;
- vorm en afmeting van de haak;
- sneulengte en afstand tussen de sneuen;
- materiaal van de hoofdlijn en sneuen;
- het weer;
- bodemgesteldheid;
- tijd dat de geaasde haken in zee staan.
Het is van groot belang voor het resultaat dat de vis het aas goed kan waarnemen. Daarnaast is het belangrijk om een goed werkende haak, die een lage ontsnappingskans geeft, te gebruiken. De beste resultaten worden verkregen als aas gebruikt wordt dat qua afmetingen, vorm en geur op de natuurlijke prooi van de doelsoort lijkt. Daarom geven vissers de voorkeur aan het gebruik van de natuurlijke prooi als aas. Dit aas is daarentegen vaak kostbaar omdat het om vissoorten gaat die ook geschikt zijn voor menselijke consumptie, zoals makreel, haring, sardien, inktvis, garnaal en mossel. Daarom wordt al jaren onderzoek gedaan naar kunstaas, zodat natuurlijk aas niet langer nodig is.
Als het aas door een vis is opgemerkt, dan zal een vis het aas op verschillende manieren benaderen. Met onderwatercamera’s is waargenomen dat het gedrag van de vis ten opzichte van het aas erg verschillend kan zijn. Soms wordt het aas na de waarneming onmiddellijk met hoge snelheid genaderd en verzwolgen. In andere gevallen wordt het aas langzaam genaderd, waarbij de vis vaak in steeds kleiner wordende cirkels om het aas zwemt.
Uiteindelijk wordt het aas in de bek genomen en soms spugen ze het weer uit. Dit laatste kan zich verschillende keren herhalen, waarna het aas tenslotte toch ingeslikt wordt. Maar dit gebeurd lang niet altijd, aangezien het aanvallende gedrag van de vis naar verloop van tijd afneemt. Dat kan komen doordat de vis meer ervaring krijgt. Een beug die vissen vangt met de langzame manier van benaderen heeft daarom meestal een lager haakgetal dan bij fel op het aas toeschietende vissen. Het haakgetal is een maat voor het vangvermogen en geeft het aantal vissen aan dat per 100 uitgezette haken gevangen wordt.
Bij de grondbeugvisserij op bijvoorbeeld platvissen, kabeljauw en kleine haaien worden de beste vangsten behaald als de beug dwarsstroom geschoten wordt. Dat komt doordat deze vissoorten zich voornamelijk voeden met bodemdieren.
1.5 Verwerking
De verwerking is sterk afhankelijk van het type schip waarmee gevist wordt. Grotere schepen die met de beugmethode vissen blijven voor langere tijd op zee en beschikken over apparatuur om hun vangst in te vriezen. Kleinere schepen hebben geen vries- of visruim en gebruiken ‘’slurry’’ ijs in koeltubs en koelboxen.
1.6 Duurzaamheid
De beugvisserij wordt over het algemeen gezien als een vrij duurzame visserijmethode. Het vissen met lijnen en haken is zeer selectief, want er kan gericht gevist worden op bepaalde soorten van een bepaalde grootte. Met deze visserijmethode is er dus geen bijvangst van ondermaatse vis en geen bodemberoering. De vis die met de beug gevangen is, is vaak beter van kwaliteit dan vis gevangen met sleepnetten of staande netten en levert vaak een hogere prijs op. Daarnaast is het energiegebruik van de beugvisserij zeer laag, waardoor de CO2-uitstoot beperkt is en de brandstofkosten laag zijn.
De belangrijkste kostenpost van deze visserijmethode is het aas. Het aanschaffen van aas heeft dus een grote invloed op de P van profit. Daarnaast is het type aas van belang voor de duurzaamheid van deze vistechniek. Als er natuurlijk aas wordt gebruikt, dan is het belangrijk om geen vissen, schelp- en schaaldieren te gebruiken die bedreigd en/of beschermd worden.
Belangrijkste kritiekpunt op deze vismethode is de bijvangst van vogels, zeezoogdieren, zeeschildpadden en beschermde haaien. Dit is met name van toepassing op de drijvende beugvisserij in tropische wateren.
2 Jigvisserij
De jigvisserij (vroeger in Nederland “kolvisserij” genoemd) maakt net als de beugvisserij gebruik van haken en lijnen. Deze visserijmethode heeft zich sterk ontwikkeld gedurende enkele eeuwen. Bij deze visserijmethode worden zogenaamde “jigs’’ gebruikt voor het vangen van vissen. Van oudsher gebruikt men een lijn met een zinklood (‘kollood’) met daaraan een bedekte haak. Hierbij werkt de bedekte haak als kunstaas en probeert men de natuurlijke prooi van de vis zo goed mogelijk na te bootsen. Het kunstaas wordt in het water meestal ritmisch op-en-neer bewogen (ook wel ”jigging” genoemd in het Engels), zodat het kunstaas op kleine, bewegende vissen lijkt. Maar bij sommige vissoorten is het laten afzakken van het kunstaas op de juiste hoogte al voldoende om ze aan de haak te slaan. De glimmende haken zijn voor sommige vissen al genoeg reden om toe te happen en dan zijn er geen veren of plastic kunstaas nodig voor het lokken van de vis.
2.1 Beschrijving
Oorspronkelijk werd deze vismethode toegepast door een enkele visser met een enkele lijn met daaraan een geaasde haak. Met name Fransen, Spanjaarden en Portugezen visten op deze manier op kabeljauw vanuit bootjes (‘dories’) die uitvoeren vanaf een moederschip. Later werden er meerdere haken aan de lijn bevestigd, waardoor er meerdere vissen tegelijk gevangen konden worden.
Deze kleinschalige vorm van visserij wordt nog steeds door sommige vissers gebruikt in Europa, bijvoorbeeld in de kleinschalige makreelvisserij in Zuidwest Engeland. Meestal gaat het dan om boten van maximaal 10 meter, waarbij een enkele visser een vislijn gebruikt met 20 tot 30 haken. Deze lijnen worden dan vaak handmatig bovengehaald. Deze manier van vissen wordt nog steeds beoefend, maar tegenwoordig kan er door technologische vooruitgang met meerdere lijnen tegelijk gevist worden.
Zo worden er tegenwoordig vaak jigmachines gebruikt. De jigmachine is een machine die met de hand, elektrisch of hydraulisch wordt aangedreven. Daarbij is de elektrische aandrijving het meest voor de hand liggend vanwege de eenvoudige installatie. Deze jigmachines zijn uitgerust met een aantal verschillende programma’s, waardoor er ook gericht gevist kan worden op verschillende soorten vis.
Jigvisserij met makreel
Naast jigmachines zijn er ook katrollen, spindels en onthaakbakken nodig voor de jigvisserij op makreel. De katrol wordt gebruikt als eerste geleiding van de lijn vanaf de machine, daar er geen haken doorheen gaan. Spindels zijn een soort van diabolo’s waarover de lijn wegloopt, waarbij ook de haken geleid kunnen worden zonder dat deze blijven hangen. Afhankelijk van de lengte van de lijn met haken, kan men vele spindels gebruiken. Op die manier kun je tot wel 250 haken per machine gebruiken.
Per machine wordt er één onthaakbak gebruikt. Deze bakken zijn van roestvast staal en met grote nauwkeurigheid gefabriceerd. De afstanden van de pijpjes in de bakken moeten zodanig zijn dat de breedte van de haak er door heen gaat, maar het moet smaller zijn dan het breedste gedeelte van de makrelenkop. Zo niet, dan werkt het onthaken niet correct en gaan de makrelen door de onthaakbak heen. Een van de nadelen is dat de haken met hoge snelheid door de onthaakbak gaan en daardoor snel bot of stomp worden. Dit betekend dat haken vaak, bijvoorbeeld al na twee dagen vissen, vervangen moeten worden.
Voor de hoofdlijn wordt meestal Dyneema ™ gebruikt, daar deze gevlochten lijn veel trekkracht kan hebben en toch dun kan zijn (diameter 1.1 mm, 140 kg trekkracht). De onderlijn is van nylon, waardoor deze vaak lichter is dan de hoofdlijn (diameter 1.2 mm, 90 kg trekkracht). Een dunnere onderlijn wordt soms gebruikt van 0.9 mm (50-60 kg trekkracht) als de vis minder jaagt, maar dan zijn minder haken te gebruiken (maximaal ca. 15). Het aantal haken per lijn varieert sterk, zo zijn er lijnen te bestellen met 20 tot 50 haken. Beroepsvissers met grote aantallen haken (150+) maken deze lijnen meestal zelf zodat ze passend zijn op het schip.
Jigvisserij op kabeljauw
Voor deze visserij zijn geen spindels en onthaakbakken nodig. Een uithouder en een katrol per machine volstaat. Dezelfde lijn kan worden gebruikt en als onderlijn een 0.90 mm monofilament lijn met 3 haken maat 7/0 voorzien van kunstaas. Als lood kan een druppelvormig lood van 300 gram tot 1 kg gebruikt worden. Ook kan er in plaats van druppellood gebruikt gemaakt worden van een ‘pilker’. Een pilker is een vis gemaakt van lood met aan de onderzijde een driehaak, ook wel dreg genoemd, maat 6 of 7/0. Kunstaas kan variëren van ‘twisters’, ‘shads’ tot octopus.
Jigvisserij op pijlinktvis
Wereldwijd is het jiggen op inktvis de meest toegepaste vorm van jigvisserij. Jiggen op inktvis is in principe een oeroude vorm van visserij. In Azië vissen grote trawlers die gebruik maken van deze vismethode. Het geautomatiseerde vangstsysteem werkt technisch perfect. De vangst is afhankelijk van het visbestek, de aanwezigheid van stenen, de lichtsterkte van de maan en de zeestroom. Bij volle maan is het tij sterker en is de vangst minder. De jigmachines staan aan weerszijden achter de brug. Voor deze jigvisserij is het van belang dat men juist ‘s nachts in helder water vist. Het systeem werkt volautomatisch. De bemanning hoeft er niet voor op te blijven. Alleen de wachtsman moet een oogje in het zeil houden. Het uitgebreide bedieningspaneel zit aan de achterkant van de stuurstoelen in de brug.
Boven de jigmachines zorgen zestien lampen van 2.000 watt elk voor een zee van licht in de nacht. Dat felle licht trekt kleine visjes aan waar de pijlinktvis op jaagt. De lijnen op spoelen zijn voorzien van verschillende kleuren fluorescerend kunstaas met korte haakjes aan de onderkant. Onder aan de lijnen hangt een loodje. De spoelen draaien de lijnen vloeiend naar beneden en halen deze schoksgewijs (jiggend) weer op. Dat gaat achter elkaar zo door.
Vanuit het donker schiet de inktvis als een pijl omhoog en slaat zijn tentakels om het aas, waarna de tentakels vast raken aan de haakjes van de jiggende lijn. Boven water draait de lijn over een diaboloblok en laat de inktvis los. Die glijdt vanaf het rek in een goot. Het jiggen op inktvis moet heel precies gebeuren. Soms kan het uren duren voordat de eerste pijlinktvis toeslaat. Er moet dus veel geduld worden opgebracht. Inktvis vissen is een seizoenactiviteit. Vanaf juni tot midden oktober is de meeste inktvis te klein en in die periode wordt er dus niet op gevist.
Al met al kan er geconcludeerd worden dat er met de huidige materialen en computergestuurde jigmachines met meerdere lijnen en haken tegelijk gevist kan worden. Hierdoor heeft de jigvisserij zich kunnen ontwikkelen tot een aantrekkelijke commerciële visserijmethode in sommige wateren.
2.2 Werkwijze
Voor de jigvisserij is er geen algemene werkwijze te beschrijven, want deze is sterk afhankelijk van de doelsoort. Voor iedere doelsoort kan er weer een verschillend menu worden gekozen op een jigmachine. Ook heeft iedere doelsoort weer zijn eigen soort aas en ieder schip weer zijn eigen opstelling. Daarnaast kan men bijvoorbeeld bij de jigvisserij op makreel kiezen voor verschillende vistechnieken, zoals:
- driftend, wachtend op een school;
- driftend, in een school;
- trollend, zoekend naar een school;
- trollend, in een school.
Driften betekent het schip met de stroom mee laten drijven om zodoende zonder voortstuwing makreel te vangen. Trollen houdt in dat het schip langzaam vooruit vaart. De vislijn staat dan niet verticaal in het water, maar onder een hoek. Zowel het trollen als driften kunnen succesvolle vangsten opleveren, al is de kans op het verstrikt raken van de lijnen groter bij het driften. Verder is het succes van de verschillende technieken van meerdere factoren afhankelijk, onder andere van de:
- hoeveelheid beschikbare vissen van de doelsoort;
- diepte waarop gevist wordt; en de
- weersomstandigheden.
Het basisprincipe van alle vormen van jigvisserij is wel gelijk, namelijk het laten afzakken van lijnen met haken in zee en deze op-en-neer laten bewegen.
2.3 Doelsoorten en bijvangsten
Vissoorten zoals kabeljauw, zeebaars, makreel, heilbot, koolvis, maar ook inktvis zijn hoofddoelsoorten in landen zoals Groot Brittannië, Frankrijk, IJsland, Zweden, Noorwegen en Denemarken.
2.4 Gedrag van de vis ten opzichte van vistuig
Net als voor de werkwijze, valt ook het gedrag van de vis ten opzichte van het vistuig niet op een algemene wijze te beschrijven. Het gedrag van de vis is sterk afhankelijk van de doelsoort.
2.5 Verwerking
Ook qua verwerking zijn er grote verschillen. Zo kan makreel bijvoorbeeld automatisch onthaakt worden in een onthaakbak, terwijl er ook kleinschalige visserijen zijn waar men de vis nog met de hand onthaakt. Bij de jigvisserij op inktvis draait de lijn over een diaboloblok en laat de inktvis los. De inkvis glijdt vervolgens vanaf het rek in een goot.
Ook wat betreft het koelen en de verdere verwerking aan boord zijn er grote verschillen. Op grotere schepen heeft men soms de capaciteit en apparatuur om de vangst in te vriezen, terwijl er aan boord van kleinere schepen gebruik gemaakt wordt van koeltubs en koelboxen met slurry ijs.
Als men kijkt naar de kleinschalige jigvisserij op makreel, dan is het voor een goede prijs van belang dat de makreel dicht en onbeschadigd wordt aangevoerd. Deze makreel wordt vaak per stuk verpakt en wordt met name verkocht om er sushi en sashimi van te maken. Om de hoge kwaliteit van deze met de lijn gevangen vis te behouden, is het van belang om ervoor te zorgen dat de vis zo min mogelijk overgepakt hoeft te worden. Daarnaast is het belangrijk om verstoringen in de temperatuur zoveel mogelijk te voorkomen.
2.6 Duurzaamheid
Deze methode levert nauwelijks discards op, heeft geen bodemberoering, weinig brandstofverbruik en kwalitatief uitmuntende vis. Er kan ook een hogere prijs voor worden gegeven vergeleken met de vis afkomstig uit de nettenvisserij.
3 Handlijnmethode
Met de handlijnmethode wordt er in Nederland vooral gevist bij wrakken waar zeebaarzen in hoge concentraties aanwezig zijn. Voor het vangen van deze vis wordt uitsluitend een hengel gebruikt. Er wordt voor anker gevist bij een wrak, zandbanken of andere objecten waar de vis zich ophoudt.
3.1 Beschrijving
Deze visserijmethode wordt over het algemeen beoefend door kleine boten. Hierdoor is deze vorm van visserij sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Het zeebaarsseizoen loopt van mei tot oktober, maar meestal vist men van april tot december. Een handlijnvisser vist gemiddeld 70 dagen per jaar. Er wordt voornamelijk kunstaas gebruikt, zoals shads, pilkers, lepels, jiggen, pluggen en een enkele keer levend aas zoals zagers, mesheften of zachte krab.
De laatste jaren zijn het zeebaars- en kabeljauwbestand achteruitgegaan op de Noordzee. Hier zijn allerlei oorzaken voor te bedenken, zoals bijvoorbeeld klimaatverandering, slechte aanwas jonge zeebaars, maar ook overbevissing op deze bestanden wordt genoemd als één van de mogelijke oorzaken. Dat is niet onopgemerkt gebleven en er zijn daarom ook maatregelen genomen om het zeebaarsbestand te beschermen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in het zeebaarsbeheerplan. Zo zijn er onder andere gebieden en tijden ingesteld waarin men niet op zeebaars mag vissen en is het aantal vissen die een (sport)visser mee naar huis mag nemen verlaagt.
Het dalende zeebaars- en kabeljauwbestand heeft met name grote gevolgen voor de beroepsmatige handlijnvissers. Deze vissers kunnen niet overschakelen op het vangen van andere vissoorten, omdat hun hengel daarvoor niet geschikt is. Door hun kleinschaligheid zijn ze kwetsbaar en daarom heeft de Europese Commissie toegezegd om kleinschalige visserij te beschermen en voor te trekken.
3.2 Werkwijze
Zeebaars houdt zich voornamelijk op nabij scheepswrakken, steenstort, pieren en richels van zandbanken waar de getijstroom onderbroken wordt en er wervelingen en draaikolken in het water ontstaan. Door deze onregelmatigheden in de stroming kunnen aasvisjes in de war raken, waardoor ze voor zeebaars een gemakkelijke prooi zijn.
Met behulp van GPS en een kaartplotter vaart het vaartuig naar een geschikte plaats. De elektronische kaartplotter geeft de precieze ligging van bijvoorbeeld een wrak aan. Bovenstrooms van het wrak wordt geankerd. Het schip meert aan één van de ankers aan en met behulp van de ankerlier wordt het schip op de gewenste positie geplaatst ten opzichte van het wrak. Hierbij moet zo min mogelijk geluid worden gemaakt om de zeebaars niet af te schrikken. Daarom wordt er ook niet over het wrak gevaren. Daarna worden de hengels uitgeworpen. Het is de bedoeling dat de vishaken precies boven of naast het wrak terechtkomen. Om dit te bereiken kan de visser met de lengte van de ankerlijn, de vislijn en met het gewicht van het lood variëren.
Er moet rekening gehouden worden met de diepte en de stroomsterkte. De kennis en ervaring van de visser, maar ook de wendbaarheid van het schip spelen hierbij een grote rol. Als de vangsten op de gekozen positie tegenvallen, dan kan de ankerlijn verder worden uitgevierd om dichter bij het wrak te vissen. Er kan ook gekozen worden voor een ander anker, zodat een ander deel van het wrak bevist kan worden. Ook kan er gevarieerd worden met verschillende types kunstaas. Bij het volgende getij draait de stroom en wordt dezelfde procedure herhaalt aan de andere kant van het wrak.
3.3 Doelsoorten en bijvangsten
Zeebaars wordt graag gevangen door vissers, want er wordt in het algemeen goed betaald voor deze vis. Door het warmer worden van het zeewater is de zeebaars steeds noordelijker getrokken, waardoor deze vis tegenwoordig algemener voorkomt in de Noordzee. In de winter trekken ze naar warmere wateren in het zuiden en in de zomer trekken ze weer naar koelere wateren in het noorden. Een zeebaars kan waarschijnlijk 30 jaar oud worden.
Volwassen zeebaarzen paaien in open zee, maar niet ver uit de kust. Zeebaarzen in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Golf van Biskaje paaien in de periode van januari – maart. Zeebaarzen in het Kanaal, de Keltische zee en de Zuidelijke Noordzee paaien in de periode van februari – mei. Na het paaien komen de eieren in de waterkolom terecht waar ze, afhankelijk van de watertemperatuur, na ongeveer 4 – 9 dagen uitkomen.
Nadat de larven uitgekomen zijn, trekken ze van open zee naar ‘kraamkamers’ in een rivierdelta. Hier blijven ze tot ze volwassen zijn. Jonge zeebaarzen zwemmen in scholen, terwijl volwassen zeebaarzen in kleinere groepen zwemmen. Zeebaarzen leven in zout en brak water en heel af en toe zwemmen ze de rivieren op. Ze kunnen een lengte bereiken van ongeveer 1 meter en een gewicht van 10 kg. Garnalen, weekdieren en kleine vis worden als voedsel gegeten door zeebaarzen.
Kabeljauw is een belangrijke bijvangstsoort voor deze visserijmethode. Daarom koopt een merendeel van de handlijnvissers kabeljauwquotum, zodat de als bijvangst gevangen kabeljauw meegenomen en gemijnd mag worden.
3.4 Gedrag van de vis ten opzichte van vistuig
In de wintermaanden zien zeebaarzen het kunstaas niet. Zij eten in de winter ’s nachts en in de zomermaanden juist overdag. Binnen het zeebaarsseizoen zijn er drie periodes die de keuze van vismateriaal, vistechniek en aas beïnvloeden.
- Bij de start van het seizoen zijn er wisselvallige vangsten van magere zeebaarzen. Na de winter vertonen de vissen een agressief voedselgedrag bij de zeebodem. Er wordt dieper gevist, waardoor er meer bijvangsten zijn. Om de bodem sneller te bereiken, wordt er meer lood gebruikt. Het troebele water bemoeilijkt het vissen. Dat is vooral het geval na stormweer.
- Tijdens de zomermaanden worden de zeebaarzen dikker en actiever, waardoor het nodig is het aasaanbod te variëren. De vissen jagen tijdens korte periodes enkele meters boven de zeebodem in heel helder water. Daarom kunnen er beter volledig nylon vislijnen gebruikt worden. Dat is doorzichtiger dan dyneema®. Naast zeebaars worden er dan ook vaak steenbolk en kabeljauw gevangen, want deze houden zich ook dicht op bij de zeebodem.
- In het najaar gaat de zeebaars opnieuw veel agressiever dichter bij de bodem jagen. Er wordt opnieuw dieper en zwaarder gevist en de helderheid van het water neemt weer af. Het vissen is nogal ingewikkeld, omdat de vis zich dicht boven de wrakken ophoudt. Dit kan leiden tot materiaalverlies.
3.5 Verwerking
De vissen die worden gevangen worden direct gedood zodra ze aan boord komen. Daarna worden ze gelabeld en op ijs gedaan. Deze vissen worden vervolgens ook verhandeld via de visafslag.
3.6 Duurzaamheid
De handlijnmethode levert nauwelijks ongewenste bijvangst op, heeft geen bodemberoering, een laag brandstofverbruik en het levert vis op van een hoge kwaliteit. Vaak wordt er een hogere prijs gegeven voor handlijngevangen zeebaars in vergelijking met de vis afkomstig uit de nettenvisserij. In 2011 kregen 21 vissers die zijn aangesloten bij de Vereniging van Beroepsmatige Handlijnvissers Nederland (VBHL) het MSC-certificaat voor hun manier van vissen.
Dit MSC-certificaat werd in 2015 echter geschorst, want toen voldeed deze visserij niet meer aan de eisen die door MSC worden gesteld. Dat komt doordat er met deze visserijmethode gericht gevist wordt op zeebaars, terwijl dit visbestand onder druk staat. Als oorzaken hiervan noemt men de toegenomen visserijdruk van de laatste jaren in combinatie met achtereenvolgende jaren van slechte aanwas van jonge zeebaars.
Ook ontbraken er Europese maatregelen die ervoor zouden zorgen dat het zeebaarsbestand zich zou kunnen herstellen. In 2016 zijn er maatregelen genomen door de Europese Commissie. Deze maatregelen voor de recreatieve vissers en beroepsvissers staan beschreven in een zeebaarsbeheerplan.
4 Visserij met staande netten
In Nederland bestaat de kleinschalige visserij vooral uit staande netten visserij. Staande netten zijn geschikt om onder de kust te vissen, maar ook op verre visgronden en in de binnenwateren kan hier mee gevist worden. Een staand net is een vistuig bestaande uit een van drijvers voorziene bovenpees en een verzwaarde onderpees met daartussen een één- of meerwandig netwerk. Het staande net wordt aan beide zijden op de zeebodem verankerd. Een staand net staat loodrecht op de bodem en wordt niet door stroming of enigerlei trekkracht voortbewogen. In Nederland is het recreatief vissen met staande netten in het zeegebied en in kustwateren in principe verboden, maar er kan een vrijstelling worden aangevraagd bij sommige kustgemeenten. In een aantal kustgemeenten is het vissen met deze netten dus onder bepaalde voorwaarden wél toegestaan.
De staande netten methode vindt meestal plaats binnen de 12-mijlszone. Hier vissen niet alleen vissers met staande netten, maar ook (vissers)vaartuigen. Hierdoor kan het erg druk zijn op het visbestek. Daarom onderhouden de meeste staande nettenvissers contact met andere schepen en naburige vissers om de posities en de vrije visbestekken op elkaar af te stemmen.
Maar door de toegenomen drukte is het haast onvermijdelijk dat er conflicten kunnen ontstaan tussen de verschillende gebruikers van de zee. Zulke conflicten kunnen bijvoorbeeld ontstaan op het moment dat het tuig van kottervissers en staande nettenvissers met elkaar in botsing komt. Dit is nadelig voor beide vissers en benadrukt nogmaals het belang van communicatie om dit soort conflicten te vermijden. Het is belangrijk dat posities goed op elkaar worden afgestemd.
Bij de staande nettenvisserij moet er onderscheid gemaakt worden tussen de volgende vangstprincipes:
- Kieuwnetten: deze netten zijn gebaseerd op het principe dat een vis wel zijn kop door een maas van een net kan steken, maar er niet meer uit terug kan omdat hij dan achter de kieuwdeksels blijft hangen. De visserij met kieuwnetten of starre netten maakt gebruik van dit vangstprincipe.
- Warnetten: deze netten zijn gebaseerd op hetzelfde principe als kieuwnetten, maar deze netten hangen minder strak in het water. De bovenpees van een warnet heeft minder drijfvermogen en staat vaak minder hoog in de waterkolom dan een kieuwnet. Een warnet is effectiever voor het vangen van demersale soorten, zoals platvissen en schaaldieren, doordat deze vissen door hun lichaamsvorm niet gemakkelijk gevangen kunnen worden door een kieuwnet. Maar in een warnet kunnen deze soorten wel verstrikt raken en gevangen worden.
- Spiegel- of schakelnetten: deze netten zijn gebaseerd op hetzelfde principe als kieuwnetten, maar bestaan uit meerdere lagen. Eén of meer fijnmazige netten hangen voor een grootmazig net. De vis trekt het fijnmazige net door de grote mazen heen en raakt zo gevangen in een zelf veroorzaakt zakje van netwerk. De visserij met spiegel- of schakelnetten maakt gebruik van dit vangstprincipe.
- Drijfnetten: deze netten hangen net als staande netten rechtop in het water, met boeien aan de bovenkant en gewichten aan de onderkant van het net. Alleen staan deze netten niet vast, maar drijven deze netten met de zeestroming mee. Deze netten kunnen kilometers lang zijn, enorme afstanden afleggen en zorgen ervoor dat er allerlei zeedieren in verstrikt kunnen raken. Drijfnetten staan bekend om hun bijvangst van dolfijnen, schildpadden, vogels en walvissen en dragen voor een belangrijk deel bij aan het probleem van spooknetten. Mede daarom zijn drijfnetten verboden binnen Europa.
4.1 Beschrijving
Staande netten zijn verticaal in het water staande of hangende netten met een overwegend rechthoekige vorm. De onderkant is verzwaard en de bovenkant wordt door middel van drijvers of een drijflijn omhoog gehouden, waardoor een vrijwel verticale wand van netwerk ontstaat.
Staande netten worden zowel verankerd, als ook met de stroom meedrijvend toegepast. Ze worden meestal in de richting van de vloedstroom geplaatst, want de stroom is van belang voor deze visserijmethode. Bij een sterke stroming liggen de netten plat tegen de zeebodem en neemt het vangvermogen van het net af. Bij weinig stroming of bij het kenteren van het tij staan de netten recht en vangen ze het beste. Rond springtij wordt meestal minder gevist, omdat de kans op het instromen van grondvuil groter is.
Waar men met de meeste visserijmethodes actief opzoek gaat naar de vis en men inspanningen moet verrichten om de vis te vangen, daar doet men dat met de staande nettenmethode niet. De vis zwemt meestal zonder enige stimulering in de netten en daarom behoren staande netten tot de passieve vistuigen. Het vangvermogen van passieve vistuigen wordt dus onder andere bepaald door de activiteit van de vis.
Verder heeft de maaswijdte ook een grote invloed op het vangvermogen van het net. Door het kiezen van de goede maaswijdte kan de grootte van de te vangen vis worden bepaald. Ondermaatse vis ontsnapt gemakkelijk door de mazen van het net, terwijl grotere vissen onvoldoende door de mazen kunnen worden vastgehouden. De vangst van ondermaatse vis kan met behulp van de juiste maaswijdte worden voorkomen.
De effectiviteit en ook de selectiviteit van kieuwnetten wordt echter niet alleen bepaald door de maaswijdte. Ook de vorm waarin de mazen in het water hangen is erg belangrijk. Als de mazen maar een beetje openstaan, dan geeft het netwerk aan naderende vissen de indruk van een ondoordringbare wand en is de kans groot dat ze dit obstakel proberen te ontwijken.
De vorm van de mazen wordt bepaald door de verdelingsverhouding die internationaal door het symbool E wordt aangeduid. De verdelingsverhouding is het quotiënt van de lengte van de pees waaraan de mazen bevestigd zijn en de gestrekte lengte van de mazen die aan deze pees bevestigd zijn. Bij kieuwnetten worden meestal de beste resultaten bereikt als E = 0.5 – 0.6.
De positie van de staande netten in de waterkolom wordt bepaald door de diepte waarop de te vangen vis voor komt. Op- of bij de bodem verankerde staande netten worden vooral voor de vangst van demersale vissoorten gebruikt. Zodra de netten op de zeebodem worden uitgezet, heb je ankers nodig en een lijn die tot het wateroppervlak komt. Soms worden er ook palen gebruikt. De ankerlijn is aan het anker bevestigd. De bovenpees wordt met een voorslag van een paar vadem gevlochten lijn op het anker bevestigd. De onderpees is met een los eindje aan de bovenpees vastgemaakt.
Om de onderkant van deze netten goed in contact met de bodem te brengen en om te zorgen dat de te vangen vis goed in het net blijft zitten, zijn ze zo samengesteld dat de onderpees 15% tot 40% langer is dan de bovenpees. De overmaat aan lengte van de onderpees wordt sleep genoemd. Veel sleep is visnamiger en de pezen en netten draaien dan minder snel in elkaar. Minder sleep zorgt voor minder ongewenst vuil. De toegepaste sleep is afhankelijk van het visbestek en het inzicht van de visser. Dit type vistuig kan ook in diep water worden toegepast, zoals in IJsland waar met bodemnetten op een diepte van 200 meter op kabeljauw wordt gevist.
Je kunt ook op pelagische vissoorten vissen met staande netten. De positie van het staande net ligt dan hoger in de waterkolom, zoals te zien is in onderstaande afbeeldingen. Het net blijft dan wel vast staan in de waterkolom door de ankers die bevestigd zijn aan de onderpees. Bij de visserij met staande netten worden jonen (boeien) gebruikt met daaraan een vlag, want deze zorgen ervoor dat de visser zijn netten terugvindt. Verder maakt men met staande netten vaak gebruik van een overhaalmachine. Deze machine scheidt de bovenpees van de onderpees, waardoor er geen wikkelingen in de netten achterblijven.
Materialen voor staande netten
Vroeger werden de netten gemaakt van natuurlijke materialen, zoals katoen. Later volgden netten van gedraaid nylon en tegenwoordig gebruikt men voornamelijk netten gemaakt van transparant monofilament of multifilament garen. Monofilament is goedkoper en heeft een groter vangvermogen dan multifilament.
Een nadeel van monofilament is dat het springerig is en daardoor, ondanks het dunnere garen, toch veel plaats inneemt. Ook treedt bij netten van monofilament een grotere beschadiging van de vissen op en sterft de vis eerder in het net. Multifilament heeft als voordeel dat het langer meegaat, minder vuil vangt en het de vis minder beschadigt.
Het is belangrijk dat het garen dun, zacht en soepel is, zodat er zo min mogelijk verstoring van de stroming is in het water. Dit bevordert namelijk het vangvermogen van het net. Vissen die zich door het water verplaatsen wekken in de verplaatsingsrichting een drukgolf op. Deze golf wordt verstoord als de vis een vast voorwerp nadert. Met behulp van z’n zijlijnstelsel kan een vis deze verstoring van het drukveld waarnemen en het obstakel ontwijken. Dun garen verkleint dus ook de kans dat de vis het net kan zien/voelen. Het garen moet echter wel zo sterk zijn dat het de krachten van de vechtende vis kan weerstaan.
Ook moet het garen elastisch/rekbaar zijn, zodat de gevangen vis vastgehouden wordt zolang het net in zee staat, maar ook tijdens het halen van het net. Dit vasthoudende vermogen van het net mag echter ook weer niet zo sterk zijn dat de vis niet uit het net geschud of geplukt kan worden.
Omdat de afmetingen van de gevangen vis door de maaswijdte bepaald worden, moeten de knopen van het netwerk goed gefixeerd zijn. Dit terwijl het garen niet mag krimpen in het zeewater. De maaswijdte moet weer terugkeren naar z’n oorspronkelijke grootte na verwijdering van de vangst. In de praktijk blijkt dat er veel verschil is in de kwaliteit van het garen.
4.2 Werkwijze
Er kan met staande netten op verschillende soorten gevist worden op verschillende plekken. Dat maakt het lastig om een algemene werkwijze voor de staande nettenmethode te beschrijven. Daarom zal er allereerst een aantal algemene zaken besproken worden die van belang zijn voor de werkwijze van staande netten. Daarna zal er kort worden ingegaan op de werkwijze van warnetten, het wrakken op kabeljauw, de warnetvisserij op tong en de werkwijze van spiegel/schakelnetten.
Algemeen
Bij het uitvaren zijn er verschillende factoren waar rekening mee moet worden gehouden. Het weer is erg belangrijk. Bij slecht weer worden de netten niet geschoten in verband met de veiligheid, maar ook is het risico op verlies van het net groot.
Ook bij springtij is het moeilijk vissen. Dit komt doordat de netten plat tegen de bodem gedrukt worden, waardoor hun visnamigheid sterk terugloopt. Daarnaast heeft ook de helderheid van het water invloed op de visnamigheid, omdat de vis de netten waar kan nemen. Hoge concentraties algen en plankton kunnen een nadelig effect hebben op de visnamigheid. Zo kunnen ze zich aan het net hechten, waardoor de zichtbaarheid van het net toeneemt.
Op grond van kennis over stromingen, visconcentraties en visactiviteit worden de netten vaak dwars op de trekrichting van de vis geplaatst. Wanneer de vis niet trekt wordt er gerekend op zijn activiteit, zoals het zoeken naar voedsel. Op die manier kunnen de vissen met het net in aanraking komen en gevangen worden.
Het is voor een visser dus belangrijk om rekening te houden met de verschillende factoren. Een visser kan hier op inspelen door te spelen met het tijdstip van uitzetten en binnenhalen. Ook het drijfvermogen van de bovenpees is verschillend op te zetten. Werkend van 500 gram per 100 m tot aan 2500 gram per 100 m. Het is begrijpelijk dat de onder(lood)pees ook aangepast moet worden wanneer er veel drift gebruikt wordt.
Werkwijze warnetten
Bij deze methode worden de vissen gevangen doordat ze in het net verward raken. Dit kan worden bevorderd door:
- de verdelingsverhouding te verkleinen, waardoor het netwerk losser en slapper komt te hangen (E = 0.4 – 0.45);
- de onderpees een veel grotere lengte dan de bovenpees te geven;
- de onderpees slechts weinig te verzwaren; en/of
- door dun, soepel en transparant garen voor het netwerk te gebruiken.
Er worden vooral vissen gevangen waarvan de grootste dwarsdoorsnede groter is dan de omtrek van de mazen. Meestal worden de vissen gevangen door een combinatie van omklemming, bijvoorbeeld van de snuit van een maas van het netwerk. Vervolgens verwarren de vissen zich in het netwerk bij pogingen zich te bevrijden.
Er worden zowel grote als kleine vissen gevangen zonder dat ze met hun kop in contact komen met het netwerk. Dit is vooral het geval bij vissen die veel harde vinnen en stekels hebben. Met warnetten worden zowel zoetwater- en zeevissen gevangen, als ook schaaldieren zoals kreeften, krabben en grote garnalen. In de Noordzee wordt er voornamelijk met warnetten gevist op kabeljauw, tong en tarbot.
Werkwijze wrakken op kabeljauw
Nederlandse vissers pasten tot voor enkele jaren de staande nettenvisserij met name toe in de buurt van wrakken. Door de schaarste van kabeljauw in de zuidelijke Noordzee wordt deze visserij (bijna) niet meer toegepast. Bij wrakken staan de netten enkele uren in zee en op open visgronden tot 24 uur. Het is bekend dat veel vissoorten voor komen bij voorwerpen op de zeebodem of drijvend aan het oppervlak. De Noordzeebodem bestaat voor een belangrijk deel uit zand en slib. Op wrakken komen planten en dieren voor die niet op zachte bodems kunnen groeien, zoals zeeanemonen, poliepen, zakpijpen, sponzen, krabben en kreeften.
Ook kabeljauw komt veel voor bij deze wrakken. Daar zijn de volgende verklaringen voor:
- het bieden van bescherming tegen bijvoorbeeld roofvissen;
- de aanwezigheid van voedsel, doordat er veel zeedieren en planten leven rond wrakken; en/of
- dat een wrak dient als oriëntatiepunt.
Een groot aantal wrakken heeft een kabeljauwpopulatie. De vissers sporen de wrakken op met een GPS, een dieptemeter en soms een sonar. Omdat niet alle wrakken een kabeljauwpopulatie hebben, wordt vervolgens eventueel op verschillende koersen over het wrak gevaren om met het echolood zowel de ligging en omvang van het wrak, als ook de aanwezigheid van voldoende kabeljauw, waar te nemen. De positie van het wrak wordt aangegeven door opzij van het wrak een anker met joon overboord te zetten. Vaak is een joon voorzien van een radarreflector en/of een joonlicht.
Uitzetten netten wrak
Aan deze joon is met een korte strop een blaas bevestigd. De positie van de blaas ten opzichte van de joon geeft de richting van het tij aan. Vervolgens worden voor de stroom enige netten over het wrak geschoten. Bij het schieten van de netten wordt meestal een reeks van drie aan elkaar bevestigde netten in zee gezet. Kleine wrakken worden wel met een reeks van twee netten bevist. Bij zeer grote wrakken worden wel vier of soms zelfs vijf netten in een reeks toegepast. De netten zijn meestal ongeveer twee meter hoog en hebben een maaswijdte van minimaal 14 cm.
Bij de wrakken worden de netten geplaatst op het moment dat de stroom van hoog naar laag tij verandert of omgekeerd. De netten worden onder een bepaalde hoek bij het wrak geplaatst, zodat ze onder invloed van het getij parallel met het wrak komen te staan. Tijdens het schieten worden achtereenvolgens een beginanker met daaraan, door een lange lijn verbonden, beginjoon, de vleet (zeer lang drijvend visnet) en een eindanker met eindjoon in zee gezet. De ankers wegen ongeveer 18 kg. Als er veel stroom is (zoals voor onze kust), moeten er aan het begin en aan het eind van de reeks netten twee achter elkaar bevestigde ankers gebruikt worden.
De jonen zijn bevestigd aan het eerste en laatste anker dat overboord gaat. Het beginanker wordt al op ongeveer 100 tot 150 meter van het wrak overboord gezet. Dit doet men zodat een deel van de vleet al geschoten is, zodra de kotter zich boven het wrak bevindt. De reden hiervoor is dat de netten door de stroom in en over het wrak gezet worden. Door voor tij te schieten komen de netten strakgespannen en evenwijdig aan de stroom in en over het wrak te staan. Hierdoor wordt de kans op het blijven haken van het netwerk zo klein mogelijk.
Zodra de eerste reeks netten geschoten is, wordt de joon die het wrak markeert opgepikt. Het schip vaart weer over het wrak om met behulp van het echolood vast te stellen of de geschoten netten goed over het midden van het wrak staan. Vervolgens wordt aan weerszijden van het wrak nog een reeks netten over het wrak geschoten. Er wordt geprobeerd deze tweede reeks zoveel mogelijk evenwijdig aan de eerste reeks te schieten, waarbij de begin- en eindjoon de richting aangeeft waarin geschoten moet worden. De netten kunnen worden geschoten zodra de ankers met jonen aan het begin en einde van de reeks netten vastgemaakt zijn.
Binnenhalen netten
Vaak proberen staand want vissers om meerdere netten bij meerdere wrakken te schieten voordat het tij van richting verandert. Zodra het tij van richting is veranderd, wordt naar het eerste wrak teruggevaren en worden de netten gehaald. Bij het inhalen wordt de joon het eerst aan boord gepakt. Vervolgens wordt de nethaler of het powerblok gestart. Deze bevindt zich aan stuurboordzijde vlak achter de bak. Deze nethaler is van het trommel- of van het transportbandtype.
Het trommeltype bestaat uit een roterende, horizontale trommel met een rubber beklede haalrol. Boven de trommel bevinden zich 1 of 2 rollen waar het netwerk onderdoor loopt en die het netwerk op de trommel drukken. Er kan gevarieerd worden met de kracht waarmee deze rollen het netwerk op de haalrol drukken.
Het transportbandtype bestaat uit een korte transportband, waarboven zich 1 of 2 holle, plastic cilinders bevinden. Deze cilinders kunnen geheel of gedeeltelijk met water gevuld worden en zijn scharnierend opgehangen, zodat het netwerk op de onderste transportband gedrukt wordt.
Tijdens het halen van de netten staat één van de opvarenden bij de nethaler. Is deze van het trommeltype, dan moet hij meehelpen om het net aan boord te halen door aan het net te trekken. De schipper manoeuvreert met het schip, terwijl de andere opvarenden de vangst uit het net verwijderen. Bij een grote vangst passeert het hele net de nethaler. Als er zich maar weinig vissen in het net bevinden, dan wordt alleen de bovensim op de nethaler gebracht.
Werkwijze warnetten tong
De tongennetten zijn verschillend van kleur. Ze staan vooral in het donker en staan gemiddeld 12 uur in zee. Vaak vissen schepen met monofilament en multifilament netten. De monofilament netten worden dan het eerst geschoten en het eerst weer gehaald. De bovenpees van een tongennet is ongeveer 50 meter lang. Het netwerk dat aan deze pees bevestigd wordt is 2000 mazen lang en heeft een maaswijdte van 90-110 mm. De netten zijn 9.5 – 14.5 mazen diep en de aan de onderkant bevestigde loodsim heeft een lengte die 15%-40% langer is dan de bovensim.
De monofilament netten zijn 10.5 – 14.5 mazen diep en ongeveer een meter hoog. De visserij met deze staande netten op tong wordt met grote aantallen netten beoefend, waarbij voor de Nederlandse vloot een maximum geldt van 500 netten van 50 meter lengte per stuk. Deense vissers zetten soms wel 800 netten in zee. De meeste Nederlandse vissers vissen met ongeveer 50 tot 400 netten.
De netten worden vaak in series van 10 tot 14 netten geschoten. Bij het begin van het uitzetten wordt een anker van het dregtype met een gewicht van ongeveer 12 kg overboord gezet. Aan dit anker zijn zowel de eerste markeringsjoon als ook het begin van de eerste serie netten bevestigd. Tussen 2, 3 of 4 series van netten worden tussenankers bevestigd. Dit is afhankelijk van de stroom en van het gevaar op beschadiging door andere vissers.
Als de netten scheuren of als de verbinding tussen de netten verbroken worden, dan kan bij de ankers waarvan de positie in de plotter is opgeslagen worden gedregd. Op die manier kan het halen worden voortgezet. Het einde van het vistuig wordt weer met een anker op zijn plaats gehouden en door een joon met 1 of 2 vlaggen aangegeven.
Werkwijze spiegel/schakelnetten
Bij dit type staande net gebuikt men in plaats van een enkelvoudig net een driedubbel net, waarbij het middelste net een maaswijdte heeft dat kleiner is dan de twee gelijke buitenkanten. De vis zwemt door de grote maas, vervolgens door de middelste kleine maas en zwemt zich klem op de andere buitenmaas. De vis raakt hierdoor verstrikt.
Zoals alle staande netten, zijn spiegels gebaseerd op het kieuwnetprincipe. Dat wil zeggen dat de vis vast komt te zitten achter de kieuwen. Hierdoor is deze visserij selectief. De kleine vis zwemt erdoorheen, maar ook de te grote vis die door een te kleine maaswijdte zich niet vast kan zwemmen rolt uit het net vandaan. Dit laatste heft men op door gebruik te maken van spiegelnetten. Hierdoor behoudt men ook de grote vis, doordat die zich door de 3 mazen vast zwemt.
Het vissen op grote platvissoorten, zoals tarbot en griet, gebruikt grofmazige spiegelnetten met mazen vanaf 130 mm tot 270 mm volle maas die over de open zeebodem worden geschoten. Schakels hebben een groter vangvermogen dan kieuwnetten, maar de selectiviteit is veel kleiner. Schakels zijn veel duurder dan kieuwnetten en warnetten en vragen veel meer tijd en arbeid bij zowel het uitzetten, het halen en het uit de netten verwijderen van de vissen. Ook hecht zich meer vuil in een spiegel/schakelnet, zoals pijlinktviseieren, waardoor de visnamigheid afneemt. Deze methode is niet geschikt voor de wrakkenvisserij. De sta-tijd van de netten in deze visserij varieert tussen de 12 en 36 uur.
4.3 Doelsoorten en bijvangsten
Voornaamste doelsoorten van de Nederlandse staande nettenvisserij zijn tong en kabeljauw. Maar er zijn meerdere doelsoorten waarop gevist kan worden met de staand want methode, zoals tarbot, griet, zeebaars en harder. Schar en bot zijn belangrijke bijvangstsoorten van de staande nettenvisserij en deze worden het gehele jaar bijgevangen met de staande nettenmethode. Ook worden er soms strandkrabben en zwemkrabben ongewenst bijgevangen met deze visserijmethode.
Het bijvangen van bruinvissen is een groot kritiekpunt bij deze visserijmethode, maar uit onderzoek is gebleken dat de bijvangst van bruinvissen door de Nederlandse commerciële staandwant visserij zeer gering is. Door pingers te gebruiken (zie onderstaande afbeelding) kan de bijvangst van bruinvissen eventueel worden voorkomen. Pingers maken een geluid wat bruinvissen op afstand moet houden van het staande net.
Resultaten met pingers zijn echter tot op heden nog wisselend. Daarnaast weegt de overlast die pingers veroorzaken door hinderlijk geluid onder water niet op tegen het beperken van de bijvangst van bruinvissen, want dit komt nauwelijks voor.
Tong
De tongvisserij speelt zich af van de maanden maart tot oktober, waarbij de staande nettenvisserij op tong voor de kust loopt van juni tot oktober. Hoge prijzen voor het huren en kopen van tongquotum hebben een negatief effect gehad op de rentabiliteit van de staande nettenvisserij.
Kabeljauw
De kabeljauwvisserij speelt zich af in de winter en wordt uitgeoefend van november tot maart. Rond die tijd zijn ze op de kust aanwezig door de trek naar het koudere kustwater met een vangstpiek in december tot en met februari. Deze visserij heeft vaak een aantrekkelijke bijvangst van tarbot, griet en schar. Door het verdwijnen van de kabeljauw voor de Nederlandse kust, het kabeljauw herstelplan en het gebrek aan kabeljauwquotum bij staande nettenvissers is deze visserij de laatste jaren wel beperkt/verdwenen.
Tarbot
Op tarbot wordt in het seizoen van de paaitrek gevist. Tarbot wordt vaak op dezelfde manier bevist als tong. Vissers richten zich vooral op grote moederdieren tijdens de paaiperiode. De netten blijven wel vijf dagen in zee staan voordat ze worden ingehaald. Met schakelnetten worden meer kleine tarbotten gevangen. De laatste visserij in de winter en het voorjaar levert minder op en vaak vangt men dan nog slechts de kleinere tarbot. Het is dus een seizoensgebonden visserij die loopt van december tot mei, met twee pieken in december en april.
Griet
De vangperiode voor griet loopt van februari tot half juni met een piek in de maanden april/mei.
Zeebaars en harder
Tussen de zomer en de herfst wordt deze methode het meest beoefend (mei tot en met september). Zeebaars komt redelijk vaak voor met noord- of noordwesten wind en wordt ook bij wrakken gevangen. Er kan op deze soorten gevist worden met kleinere mazen van 8-10 cm, maar ook met grotere mazen van 11/12 cm gestrekte maas. Vaak worden de netten geschoten met eb of vloed. Als het tij kentert worden de netten weer gehaald.
Bij grote vangsten worden na het klaren de netten direct weer geschoten. De netten staan vaak slechts een paar uur in het water. Ook wordt op harder en zeebaars gevist op de oostelijke en westelijke Waddenzee. Een tiental vissers, meestal eenmansbedrijfjes, vissen daar met staande netten op deze vissoorten.
4.4 Gedrag van de vis ten opzichte van vistuig
De vis zwemt meestal zonder enige stimulering in de netten en daarom behoren staande netten tot de passieve vistuigen. Het vangvermogen van passieve vistuigen wordt onder andere bepaald door de activiteit van de vis. Vissen die (tijdelijk) een passief gedrag hebben, worden dan niet gevangen. Staande netten zijn daarom vooral effectief als vissen zich verplaatsen en ze worden daarom veel toegepast tijdens de paaitrek of als vissen zich erg actief voeden.
De vis dringt tijdens de migratie met zijn kop in het netwerk. De omtrek van de mazen is kleiner dan de grootste dwarsdoorsnede van de vis. Een vis die op deze manier in aanraking komt met garen van de maas zal vaak als schrikreactie een paar harde klappen met de staart geven. Hierdoor dringt de vis nog verder met zijn kop in de maas, waardoor er druk op de keel uitgeoefend wordt. De kieuwdeksels zetten hierdoor uit, waardoor ook ontsnapping in achterwaartse richting niet meer mogelijk is.
Hoewel het vangprincipe van kieuwnetten vooral gebaseerd is op het achter de kieuwen vastzitten in een maas van het netwerk, is dit niet de enige manier waarop een vis met een kieuwnet gevangen kan worden. Zo kan vooral bij kieuwnetten van dun en soepel garen een vis met een hard uitsteeksel, kaakboog of zelfs tand in het net vastraken en vervolgens door pogingen om zich te bevrijden in het netwerk verward raken. Het kieuwnet werkt dan als warnet.
Ook kan het voorkomen dat een grote vis alleen met het voorste deel van de snuit in een maas dringt. De maas kan daarbij zo strak om de snuit komen te zitten dat de vis zich niet meer kan bevrijden. De vis zit dan gewigd in het netwerk. We kunnen de vissen die met een kieuwnet gevangen worden onderscheiden in:
- gekieuwd: De vis is tot voorbij de kieuwdeksels in een maas gezwommen en kan niet terug omdat de kieuwdeksels dit verhinderen.
- gewigd: De vis wordt door een maas die strak om het lichaam zit vastgehouden.
- verward: De vis zit met een uitsteeksel of geheel verward in het net.
De relatie tussen de lengte van de vissen die gevangen worden en de maaswijdte (de selectiviteit) is alleen voor gekieuwde of gewigde vissen aanwezig. Deze selectiviteit wordt ook bepaald door de vorm van de vis. Zo zal een vis met een hoge rug vrijwel nooit gewigd in het net voorkomen. Door de hoge rug zal het garen van een maas weer makkelijk langs het lichaam glijden, tenzij dit garen achter de kieuwdeksels blijft hangen en de vis gekieuwd is. Door de hoge vorm van de rug komt gewigd vangen bijna niet voor.
Kleine vissen met veel uitsteeksels en grotere vissen met veel/grotere stekels hebben de meeste kans om in het netwerk verward te raken. Het in netwerk verward raken wordt verder bevorderd door de soepelheid van het gebruikte garen en de spanning waarmee het netwerk in het water hangt.
De maaswijdte van kieuwnetten wordt bepaald door de omtrek van de grootste dwarsdoorsnede van volwassen exemplaren van de vissoort waarop gevist wordt. Als richtlijn voor een aantal soorten gelden onderstaande waarden:
- Sardien: 3 – 5 cm
- Haring: 5½ – 6½ cm
- Makreel: 4,8 – 5,4 cm
- Zalm: 12 – 16 cm
- Kabeljauw: 14 – 20 cm
De ervaring heeft geleerd dat kabeljauw vooral gevangen wordt bij het kenteren van het tij als ze bij het wrak van positie veranderen. Komen er in korte tijd veel kabeljauwen in een net, dan zitten die veelal gekieuwd in de mazen. Is het aantal kabeljauwen minder, dan zitten de meeste verward in het netwerk.
4.5 Verwerking
Net als bij de verwerking bij alle andere visserijmethodes is het belangrijk dat de vis zo snel mogelijk wordt teruggekoeld voor een zo hoog mogelijke kwaliteit. Het enige probleem waar men met deze visserijmethode weleens tegenaan kan lopen wat betreft de verwerking is het verstrikt/verward raken van de netten. Met name bij het gebruik van spiegel/schakelnetten draaien de netten nogal eens in elkaar. Dan gaat de vangst achteruit en het kost ook veel tijd om de netten te klaren. Deze netten (‘Trammel nets’ in het Engels) worden in Denemarken niet voor niets ‘trouble nets’ genoemd.
4.6 Duurzaamheid
De staande nettenvisserij wordt over het algemeen gezien als een selectieve visserijmethode met weinig bijvangst van ondermaatse vis en geen bodemberoering. Daarnaast zijn de onkosten relatief beperkt in vergelijking met andere visserijmethoden. Ook hebben een aantal staande nettenvissers in Nederland een MSC-certificaat gehad, maar in 2013 hebben de vissers hier afstand van moeten doen vanwege de te hoge kosten voor het certificaat.
Helaas is de toepassing van deze visserijmethode beperkt, want het is een seizoensgebonden visserij en kan dus niet het gehele jaar beoefend worden. Een andere beperkende factor kan het arbeidsintensieve karakter van deze visserijmethode zijn. Het uit de netten ontwarren van de vissen en het weer klaarmaken van de netten is veel werk. Daarnaast is voor het beoefenen van deze manier van vissen veel ervaring nodig.
Een probleem bij staande netten is de bijvangst van zeezoogdieren. Dit is sterk afhankelijk van het type staande net dat toegepast wordt, het seizoen en het gebied waarin gevist wordt. Zo is er bij de visserij met staande netten op kabeljauw en tarbot in de wintermaanden een grotere kans op de ongewenste bijvangst van bruinvissen. Om dit te voorkomen moeten schepen groter dan 12 meter pingers aanbrengen. Pingers zijn akoestische afschrikmiddelen. Deze apparaatjes zenden voor bruinvissen onaangename tonen uit. Ook mijdt men zoveel mogelijk gebieden met grote populaties zeehonden, want deze kunnen zowel de zeehond, het net als ook de vangst beschadigen.
Een ander probleem is dat staande netten verloren kunnen gaan door verschillende redenen. De mogelijke effecten hiervan zijn:
- het blijven doorvissen van het net in zee (spooknetten);
- verstrengeling van zeevogels en zeezoogdieren in de verloren netten; en/of
- afval van het verloren vistuig in zee, waarbij met name plastic bestanddelen voor negatieve effecten kunnen zorgen.
5 Visserij met potten en korven
Een andere vorm van passieve visserij is de visserij met potten en korven. Een klein aantal vissers uit het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk vist op zeekatten en wulken met potten en korven. Het merendeel van de potten- en korvenvissers in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk vist op Noordzeekrabben (‘brown crab’) en kreeft. Nederlandse en Belgische vissers hebben ook geëxperimenteerd met deze visserijmethoden, maar deze visserij is tot op heden nog vrij beperkt in Nederland. Enige uitzondering hierop is de visserij op kreeft in de Oosterschelde.
Beschrijving
Met de potten- en korvenvisserij probeer je de doelsoort in het vistuig lokken, waarna ze vast komen te zitten in de pot of korf. Toch zijn er een aantal kleine verschillen tussen potten en korven. Deze verschillen worden hieronder beschreven.
Potten
Potten zijn er in veel verschillende soorten, maten en van verschillend materiaal en hebben minimaal 1 opening die ervoor moet zorgen dat de doelsoort de val binnengelokt wordt. Een fuikachtig netwerk moet ervoor zorgen dat ze wel in de pot kunnen zwemmen, maar er niet meer uit kunnen.
Vissen met potten gebeurt vooral in de Kanaallanden Frankrijk en Groot Brittannië. De visserij is daar geen overbrugging van het ene seizoen naar het andere. Pottenvisserij is daar een seizoensvisserij waar in deze landen daadwerkelijk een goede boterham mee verdient kan worden. Er is een grote variatie aan namen, optuigingen en werkwijze van potten. Meestal maakt men gebruik van aas om een doelsoort te lokken. Er is ook een grote variatie in het type aas wat gebruikt kan worden. Het type aas dat gebruikt wordt hangt namelijk sterk af van de beoogde doelsoort.
Potten worden meestal individueel of in series uitgezet. Als de potten in series worden uitgezet, dan zijn ze vaak bevestigd aan een lang touw. Dit touw is dan vaak gemarkeerd met boeien voor het aangeven van de locatie van het touw. Beide uiteinden van het touw zijn voorzien van ankers om het vistuig vast te zetten aan de zeebodem. In dit hoofdstuk bespreken we enkel de visserij met potten op zeekat.
Korven
Er bestaan meerdere typen korven die elk verschillende doelsoorten kunnen vangen. Zo zijn er korven voor het vangen van kreeft, krab, rivierkreeft, Noorse kreeft, wulken en spinkrab. In Nederland vissen een klein aantal vissers beroepsmatig met korven op de Noordzeekrab (Cancer pagurus) en de Europese kreeft (Homarus gammarus). Het principe van de korven is heel eenvoudig, de doelsoort kan er wel in kruipen maar niet eruit. Er wordt ook met fuiken en kubben op Noordzeekrab en kreeft gevist, maar korven zijn steviger en minder schadegevoelig.
Korvenvisserij vindt hoofdzakelijk plaats in Engeland, Ierland en Frankrijk. Deze vissers vissen voornamelijk met kleine vaartuigen. Deze vaartuigen noemt men ook wel ”potters”. De potters zijn uitgerust met een lijnhaler en schietluik(en). Vaak worden deze potters voorzien van een lang uitstekend rek vanaf de achterreling voor het opstapelen van korven. Op die manier creëert men extra ruimte aan boord. Voor het vissen kan beginnen, worden deze schepen (tot ca. 17 m lengte) volgestapeld met krabben of kreeftenkorven. Daarna worden de krabben/kreeftenkorven gevuld met aas. De korven worden dan uitgezet bij stenen, wrakken of ongelijke gronden.
De korven die gebruikt worden bij deze visserijmethode zijn beschikbaar in diverse groottes en vormen (een ronde- en rechthoekige vorm). Daarbij bestaat de bodem uit geplastificeerde spijlen, welke aan de korf gemonteerd worden met touw en die vervolgens omwikkeld worden met rubberen banden/stroken. Veel korven zijn gebaseerd op zogenaamde ‘medley’ korven. Dit zijn korven met één of twee brede plastic ringen van verschillende afmetingen met daarin een boveningang, een aas/vang ruimte en een opslagruimte.
Ook met deze visserijmethode zijn er problemen met spookvissen. Zodra korven verloren gaan in zee, dan kunnen ze nog lange tijd doorvissen. Om hier iets tegen te doen gebruikt men tegenwoordig ook korven die gemaakt zijn van biologisch afbreekbaar materiaal. Hierdoor zal een verloren korf naar verloop van tijd vanzelf opengaan en geen zeedieren meer bijvangen.
Werkwijze
De potten- en korvenvisserij wordt op vele verschillende manieren toegepast in de praktijk. Daardoor is het moeilijk om te spreken van een vaste werkwijze voor deze visserijmethodes. Zo zijn er grote verschillen in het type potten/korven, de aantallen korven/potten die men uitzet en de visgebieden. Daarom zal hieronder een algemene beschrijving van de werkwijze volgen.
Visserij met potten op zeekat
De zeekatvisserij is voor Franse en Engelse vissers rond het Kanaal één van de belangrijkste visserijen. Hierbij zijn de vangsten in het voorjaar goed. Helder water en rustig weer is een pré voor deze visserijmethode. Vooral in de periode wanneer de algensprong in het water zit (mei) is dit een goed alternatief. Tijdens deze periode is de visserij met staande netten niet rendabel, doordat de opwaartse drift van de netten door de algen verminderd wordt en de netten zodoende plat op de bodem blijven liggen.
De aanwezigheid van de zeekat wordt opgemerkt door de toenemende vangst in spiegel/schakelnetten. Engelse vissers beweren dat wanneer er 10 zeekatten gevangen worden in een net, dit er wel 100 kunnen zijn in de potten. Zeekatten zetten vaak hun eieren af aan het netwerk.
Bij de visserij op zeekat worden de potten per set van 30 tot 50 stuks met een tussenafstand van 20 à 30 meter op de bodem geplaatst. Daarbij worden deze sets verankerd en met boeien afgebakend. De potten zelf kunnen handmatig overboord gezet worden, maar dit kan eventueel ook gebeuren aan de hand van een “glijsysteem”.
Voor het binnenhalen van de potten wordt een lier geïnstalleerd aan boord. Het is handig om deze lier naast het “powerblock” op de reling vast te zetten, want op die manier kan er gebruiksvriendelijk en praktisch worden gewerkt. Deze lier is ook geschikt voor andere vallen, fuiken of potten.
Bij deze visserijmethode wordt er gevist met 500 tot 1000 potten, waarbij 250 tot 300 potten om de twee dagen worden opgehaald. Er zijn vangsten haalbaar van 36 kg per pot, maar dit zijn uitzonderingen. Een gemiddelde vangst van 7 tot 10 kg per pot is aan de Engelse kust gebruikelijk. Er wordt hoofdzakelijk gevist binnen 2 mijl uit de kust, daar de zeekat dicht onder de kust migreert om de eitjes af te zetten.
Ook vanuit België vist men met potten. Vangsten hier zijn in het seizoen 3 tot 6 kg per pot. Het probleem wat zich voordoet langs de Belgische kust is het afvissen of kapot vissen van materiaal door kotters. Door de lengte van het vistuig is de kans op afvissen en daarmee schade/vangstverlies erg groot.
Zoals al eerder beschreven bestaat de pot uit een skelet van cilindervormig materiaal bekleed met netwerk of gaas. Twee openingen zorgen ervoor dat de zeekat naar binnen kan zwemmen. De fuik in de opening zorgt ervoor dat zij er niet meer uit kunnen. Ze hebben een doorsnee van ongeveer 80 cm en zijn 45 cm hoog. Ook zijn er vierkante varianten, veelal zelfgemaakt. De openingsfuiken worden van netwerk of gaas gemaakt.
In Engeland gebruiken ze steeds meer de “Ashworth” openingen, een variant op de fuik door gebruik van kunststof punten (zie onderstaande afbeelding). Volgens de Engelse vissers zijn witte potten in combinatie met de Ashworth openingen de beste manier om zeekat te vangen.
Voor de visserij op zeekatten zijn er een aantal extra materialen benodigd. Allereerst moet er een zogenaamde lijnhaler gemonteerd worden, zodat de potten gehaald kunnen worden. Met een uithouder en een schijfblok kan de boeienlijn binnengehaald worden. Verder heb je één hoofdlijn, meerdere sets potten, ankers, boeien en een boeienlijn nodig voor het beoefenen van deze visserijmethode.
Het verdient aanbeveling om de potten 1-2 maanden na het seizoen langer open te laten staan om eieren uit te laten komen. Dit scheelt schoonmaakwerk van potten en het is duurzaam omdat de eieren wel uit kunnen komen in zee en niet op de kant worden gespoten. Open laten staan is dus gunstig voor de populatie. Zeekat komt ieder jaar terug op de geboortegrond (eigen populatie creëren).
Visserij met korven op krabben en kreeft
Voordat er met de korven gevist kan worden, moet er aas in de korven geplaatst worden. Voor het aas kan men gebruik maken van horsmakreel, kabeljauw, schol, wijting, schar en visresten (puf). In de praktijk gaat de voorkeur uit naar stevigere vissoorten als aas, zoals horsmakreel en rog, want dit aas blijft langer doorvissen en dit aas trekt minder zeesterren aan.
Voor het overboord zetten van de korven kan gebruik gemaakt worden van een schietgoot of een schietluik, waarbij de korven tijdens het vooruit varen één voor één worden uitgezet. Men kan er ook voor kiezen om iedere korf handmatig overboord te zetten, maar dit is wel heel arbeidsintensief.
Met de afstand tussen de korven kan gevarieerd worden, zo varieerde de afstand in een aantal onderzoeken tussen de 1,6 meter tot 40 meter afstand van elkaar. Zodra de afstand tussen het uitzetten van de korven toeneemt, zal ook de hoeveelheid touw aan dek toenemen. Deze hoeveelheid touw aan dek kan tot gevaarlijke situaties lijden tijdens het uitzetten. Meestal worden de korven voor tij uitgezet.
Meestal wordt er met korven op Noordzeekrab gevist bij wrakken en stenen. De korven worden gemarkeerd met boeien en iedere 24 tot 48 uur geleegd. Daarbij worden de korven meestal met een lang touw verankerd aan de zeebodem.
Doelsoorten en bijvangsten
In dit hoofdstuk zullen de pottenvisserij op zeekat en de korvenvisserij op Noordzeekrab en Europese kreeft worden behandeld.
Pottenvisserij op zeekat
De doelsoort van deze visserijmethode is sepia/zeekat (Sepia officinalis). Dit is een niet-gequoteerde soort die zich vooral laat vangen tijdens de paaiperiode die loopt van maart tot mei. Deze soort wordt vooral commercieel gevangen in Normandië en de Seine-baai en migreert verder langs de kust om te paaien en eieren af te zetten. Dit doen ze bij voorkeur in warm en helder water dicht onder de kust. Na het paaien sterft de zeekat.
De mannetjes worden niet ouder dan 2 tot 3 jaar, het vrouwtje leeft zelf maar één jaar. Zeekat paart zodra de temperatuur van het water meer dan 10 graden is en de eieren worden afgezet op stenen, zeewier, netten en fuiken. Er kunnen wel 300 eitjes gelegd worden in trosjes van 20 à 30 stuks.
Een van de bijvangstsoorten van deze visserijmethode is kabeljauw. Kabeljauw blijkt voornamelijk af te komen op de vrouwelijke zeekat in de pot. Bijvangstpercentages zijn echter laag en onderstrepen daarmee het selectieve karakter van deze visserijmethode.
Korvenvisserij op Noordzeekrab en kreeft
In Nederland richt de korvenvisserij zich met name op de Noordzeekrab. Inmiddels zijn een aantal vissers hiermee actief en wordt er gewerkt aan het ontwikkelen van een afzetmarkt. De verwachting is dat in windparken het aantal krabben en kreeften zal toenemen vanwege de daar voorkomende harde substraten. Ook omdat gesleepte vistuigen waarschijnlijk geen toegang tot de windparken zullen krijgen, biedt dit interessante toekomstmogelijkheden. Voordeel van deze visserijmethode is dat er nauwelijks tot geen bijvangst is.
Noordzeekrab
De Noordzeekrab wordt gevonden tot een diepte van 300m, maar in het algemeen worden ze aangetroffen op een maximale diepte van 60 tot 90 m. Volwassen dieren geven de voorkeur aan zandbodems, met of zonder stenen. Jonge dieren komen met name in het voor- en najaar vooral voor onder de stenen van dijken, golfbrekers en havenhoofden. Noordzeekrabben zijn trage dieren en vooral ’s nachts actief. Schuilplaatsen worden bij voorkeur in stenige bodems gemaakt. De dieren komen bijna op elke type bodem voor, mits deze niet te kaal is.
Jonge dieren die nog niet geslachtsrijp zijn graven zich zeer waarschijnlijk in het zand in. De Noordzeekrab is een vleeseter (carnivoor). Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit schelpdieren en stekelhuidigen. Met de stevige scharen worden deze gekraakt. Omdat de dieren langzaam zijn kunnen ze geen snelle prooien overmeesteren.
Europese kreeft
De Europese kreeft leeft in de Noordzee en in de Zeeuwse delta. Meestal komen ze voor in steenachtige gebieden, want ze verstoppen zich graag tussen de stenen en rotsen. Ze worden ook weleens op zanderige gronden aangetroffen waar ze zich kunnen verstoppen in holen die ze zelf graven. Meestal beschikt zo’n hol over een voor- en achteruitgang, zodat ze altijd uit een hol kunnen kruipen. Ook de Europese kreeft is voornamelijk ’s nachts actief.
Genetisch onderzoek heeft aangetoond dat de Europese kreeft uit de Oosterschelde afwijkt van de kreeftenpopulaties die gevonden worden in de Noordzee en het Kanaal. Waarschijnlijk heeft deze kleine populatie in de Oosterschelde zich specifiek aangepast aan de lokale omstandigheden in dat gebied.
Noorse kreeft
De Noorse kreeft is een zeekreeft die voorkomt in de Noordzee op zanderige en modderige bodems waar ze zich ingraven. Meestal komen de kreeften voor op een diepte van 30 tot 200 meter diep, maar ze komen voor tot wel 800 meter diep. De Noorse kreeft worden in de handel ook wel ‘langoustine’ genoemd. Ook in Nederland wordt steeds vaker gevist op deze soort.
Het project ‘Onderzoekssamenwerking Selectiviteit & Overleving’ (OSW SELOV) richt zich op ongewenste bijvangsten. Dit zijn vangsten die ondermaats zijn of geen marktwaarde hebben en om die redenen teruggezet worden. Het doel van dit project is om door middel van innovatie de visserijsterfte te verlagen. Een van de onderzoeksprojecten binnen OSW SELOV is het onderzoek naar Noorse kreeft. De vraag hierbij is hoe Noorse kreeft kan worden gevangen met een minimale bijvangst van ongewenste soorten. De video hieronder laat ziet wat het project precies inhoudt en wat de voorlopige resultaten zijn:
Gedrag van de vis ten opzichte van vistuig
Zeekat
De visserij met potten op zeekat is een lokvisserij, waarbij de vangst van de zeekat is gebaseerd op het paaigedrag. Mannelijke zeekatten worden in de pot gelokt door een reeds eerder gevangen vrouwelijk exemplaar. Het vrouwtje wordt gevangen met staande netten en vervolgens in een pot geplaatst tijdens het uitzetten van de potten. In plaats van vrouwelijke zeekatten worden er ook wel witte PVC-melkflessen gebruikt om zeekatten in de pot te lokken.
Noordzeekrab
Doordat korven passieve vistuigen zijn, is de vangst van Noordzeekrab en Europese kreeft sterk afhankelijk van het gedrag. Vanuit Engeland is bekend dat de krabbenvisserij gedurende het hele jaar beoefend kan worden, maar dit is wel afhankelijk van het weer. Zo zal er in de wintermaanden met ruw weer minder efficiënt ingehaald kunnen worden. In Engeland ligt het piekseizoen in de maanden mei en juni. In Noorwegen wordt voornamelijk tussen april en november op krabben gevist.
De Noordzeekrabben trekken in de herfst naar diepere wateren, omdat ze gevoelig zijn voor lage temperaturen. In het voorjaar/zomer (zo rond mei) trekken de dieren weer terug naar de kustwateren. Uit onderzoeken is gebleken dat Noordzeekrabben tijdens deze migratie grote afstanden kunnen afleggen, namelijk zo’n 50 tot 100 km. Ook is gebleken dat vrouwtjes langere afstanden afleggen dan mannetjes.
Europese kreeft
Voor de Europese kreeft zijn er verschillende vangstseizoenen. Zo loopt het eerste vangstseizoen van april tot eind juni/medio juli. Vervolgens vindt de paringsperiode plaats voor de Europese kreeft. Deze paringsperiode loopt van juli tot eind september. In deze maanden mag er niet op de kreeften gevist worden. Vervolgens start het tweede seizoen waarop men op Europese kreeft mag vissen. Deze periode loopt van oktober tot midden februari. Ondermaatse kreeften en kreeften met eieren moeten worden teruggezet.
Verwerking
Zeekat
Zodra de potten zijn binnengehaald worden ze geleegd. Hierbij worden de zeekatten in viskisten gedaan en gekoeld opgeslagen.
Krabben en kreeften
De kooien worden aan boord gehaald en de vangst wordt levend in een bak verzameld. Zowel Noordzeekrabben als ook de Europese kreeft zijn kannibalistisch, dat wil zeggen dat ze hun eigen soortgenoten doden. Om te voorkomen dat de krabben elkaar te lijf gaan worden vaak de pezen van de scharen doorgesneden.
Vanuit dierenwelzijnsoogpunt groeit er echter kritiek op het doorsnijden van de pezen. Daarom zijn er ook alternatieve methodes om kannibalisme te voorkomen, bijvoorbeeld door de scharen vast te binden met elastiek. Door het plaatsen van tanks aan boord kan krab en kreeft levend worden aangevoerd. Dit doet men om de kwaliteit te behouden.
Duurzaamheid
Zeekat
In Nederland zijn er in 2011 praktijkproeven uitgevoerd met deze visserijmethode, maar daar werden geen rendabele vangsten mee bereikt. Deze visserijmethode kan alleen rendabel zijn als er voldoende zeekat aanwezig is. Er moeten dus voldoende dieren naar het noorden trekken en ook moet het zeewater niet te troebel zijn voor succesvolle vangsten met deze visserijmethode. Verder is wel gebleken dat deze visserijmethode erg selectief is, geen bodemberoering heeft en weinig brandstof vergt.
Maar er zijn ook een aantal nadelen aan deze visserijmethode. Allereerst is door de grote lijnlengte (bij 500 tot 1000 potten) die gebruikt moet worden voor deze visserij de kans op afvissen bijzonder hoog. Het is moeilijk deze visserij uit te oefenen wanneer er sleepnetvissers actief zijn in dit gebied. Een mogelijkheid voor deze visserij zou een afgesloten gebied zijn, zoals bij windmolenparken of beschermde natuurgebieden.
De kans op afvissen wordt ook nog eens vergroot wanneer men de potten 1 à 2 maanden na het seizoen open laat staan op de bodem van de zee. Dit zou men moeten toepassen om ervoor te zorgen dat de eitjes in de korven uitkomen en zo een nieuwe populatie wordt gekweekt. Men zegt dat de zeekatten terugkomen op hun geboortegrond. Wanneer men dit niet zou doen, gaat dit ten koste van de populatie, omdat men de eitjes op de kant moet uitspuiten. Als bijkomstigheid is het schoonmaken van een pot geen prettig iets.
Het potseizoen duurt tussen de 4 en 6 weken. Inclusief het openzetten voor de eitjes komt dat neer op ongeveer 12 weken per jaar dat de potten te water zijn. Voor de overige 40 weken per jaar moet er dus opslag gerealiseerd worden. Deze opslag moet betaald worden.
Krabben en kreeften
De vissers noemen de krabbenvisserij zelf duurzaam, want er is geen bijvangst, de zeebodem wordt met rust gelaten en het brandstofverbruik is laag. Voor een duurzame visserij van kreeft en krab is het wel van belang om rekening te houden met het relatief trage voortplantingsproces van deze dieren (Europese kreeft is geslachtsrijp na 5 jaar, Noordzeekrab na 3 a 4 jaar).
Ook is er nog vrij weinig bekend over de grootte van de Noordzeekrab- en Europese kreeft bestanden. Doordat er nog relatief weinig bekend over de grootte van de bestanden, terwijl de visserijdruk in sommige gebieden wel is toegenomen, is het van belang om beheersmaatregelen te ontwikkelen. Daarom zijn er voor deze soorten een aantal beheersmaatregelen ingesteld, bijvoorbeeld:
Europese kreeft:
- het beperken van het aantal vergunningen voor het vangen van kreeft;
- het vastleggen van een maximaal aantal korven per visser;
- het instellen van een minimum aanlandingsmaat;
- het verbieden van de vangst van eidragende vrouwtjes (bepaalde landen);
- het aanbrengen van een inkeping in de staart van vrouwtjeskreeften bij vrijlating, zodat deze niet meer kunnen worden verhandeld voordat ze enkele keren verschaald zijn.
Noordzeekrab:
- de minimale grootte van het pantser (gemeten in de breedte, tussen de twee buitenranden) is vastgelegd op 14 cm ten noorden van de 48ste breedtegraad en op 13 cm ten zuiden van deze breedtegraad;
- de aanvoer van afzonderlijke krabbenscharen is beperkt tot een maximum van 5 % van het totaalgewicht van de gevangen levende krabben;
- in bepaalde graafschappen van het Verenigd Koninkrijk is het aanvoeren van scharen verboden.
Verder kunnen de korven weleens op de een of andere manier verloren gaan, waardoor ze onbedoeld dieren blijven bijvangen (spookvissen) of uiteindelijk als zwerfvuil aanspoelen op het land.
6 Bronnen
- Cramer, R., 2011. Verslag: reis naar Cornwall, 26 t/m 28 november 2011.
- Den Heijer, W. M., Keus, B., 2001. Bestaande vistuigen als mogelijk alternatief voor de boomkor.
- Galbraith, R. D., Rice, A., 2004. An introduction to Commercial Fishing Gear and Methods Used in Scotland.
- Geertsema, B., Geertsema, J., geen datum. Introductie in de hardervisserij op de Waddenzee.
- Gmelig Meyling, A. W., 2008. Europese zeekreeft.
- Jak, R. G., 2016. Verkenning doorvaren passieve vistuigen.
- Kenniskring Staandwantvisserij op tong, 2013. Staandwantvisserij op platvis en kabeljauw.
- Lenoir, H., 2014. Overview of fishing gears.
- Montgomerie, M, 2015. Basic fishing methods: A comprehensive guide to commercial fishing methods.
- Polet, H., Depestele, J., 2010. IMPACT ASSESSMENT OF THE EFFECTS OF A SELECTED RANGE OF FISHING GEARS IN THE NORTH SEA.
- Quirijns, F., Van der Hammen, T., Van Overzee, H., 2013. Kennisdocument Zeebaars: de vis, de visserij en haar beheer.
- Slijkerman, D. M. E., 2008. Krabbenvisserij op de Noordzee; ecologische achtergronden voor een duurzame afweging.
- Sportvisserij Nederland, 2013. Nieuwe kijk op zeebaars.
- Steenbergen, J., Rasenberg, M., Van der Hammen, T., Biermans, S., 2012. Gerichte visserij op Noordzeekrab.
- Stichting de Noordzee, 2015. Noodmaatregelen voor zeebaars.
- Van Marlen, B., Vandenberghe, C., Van Craeynest, N., Korving, A., Cramer, R., Reker, E., 2011. VIP project Passieve Visserij Ontwikkeling.
- Van Winsen, F., Verleye, T., Vanderperren, E., Torreele, E., Derudder, N., Verlé, K., Polet, H., Lescrauwaet, A., 2016. LIVIS Een transitie naar commerciële kleinschalige visserij in België.
- Verhaeghe, D., Van Craeynest, K., Polet, H., 2008. Eindrapport Project Schakels en Potten; STUDIE NAAR DE HAALBAARHEID VAN GESELECTEERDE PASSIEVE VISSERIJMETHODES.
- Verhaeghe, D., Polet, H., 2012. EINDRAPPORT “STUDIE EN DEMONSTRATIE VAN GESELECTEERDE PASSIEVE VISSERIJMETHODES IN DE NOORDZEE EN DE KELTISCHE ZEE”.
- Visserijnieuws, 2008. Unieke squidjigger/flyshooter/twinrigger opgeleverd bij Padmos; SL-9 gooit net over andere boeg.
- Visserijnieuws, 2012. ZK-4 bestrijdt overlast van krabben op mosselpercelen; Krabben vissen zonder bijvangst.
- Visserijnieuws, 2015. VBHL getroffen; MSC-certificaat Nederlandse zeebaarsvissers geschorst.
- Viswijzer, 2016. Europese kreeft.
- Zeevruchten gids, 2015. Noordzeekrab.
- Zeevruchten gids, 2015. Kreeft.