Platvissen leven typisch op- of nabij de bodem en hebben een afgeplat lichaam. Maar ze zijn niet hun hele leven plat. Platvissen beginnen hun leven als een normale vis met beide ogen aan één kant en zwemmen dan vrij in de waterkolom. Na een bepaalde tijd, vaak per soort verschillend, ondergaan ze een metamorfose. Het oog van de ene kant verschuift naar de andere kant. De platvis heeft dan twee ogen op één kant van zijn lichaam, zie ook de illustratie hieronder. De vis wordt platter en gaat op de bodem leven. De oogzijde, de kant waar de ogen op staan, is dikwijls gekleurd om op de ondergrond te lijken. De andere zijde is meestal lichter gekleurd, vaak wit.
Latijnse naam: Solea solea
Engelse naam: Common Sole
De tong heeft een kleine kop met een gebogen bek en de neus steekt voor de bek uit. De ogen van de tong zitten op de rechterzijde van zijn lijf, deze zijde is (donker)bruin met vlekjes en stippen. Op het uitende van de rechterborstvin zit een zwarte, ovale vlek tot en met de rand van de vin.
Lengte: tot 70 cm, zelden langer dan 50 cm
Gewicht: tot 3 kg
Leeftijd: tot 26 jaar
De tong heeft een voorkeur voor warme, zandige- en modderige zeebodems. De noordgrens van het verspreidingsgebied ligt in de Noordzee. In strenge winters trekt hij naar plaatsen waar de zeebodem het warmst blijft. Hij breidt zijn verspreidingsgebied verder naar het noorden toe uit. Dit blijkt uit onderzoek van visserijbiologen verenigd in de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Tong komt voor tot op een diepte van 550 meter.
Tong paait in ondiep water op ongeveer 20-50 meter diepte bij een temperatuur van 6 tot 12° C in de zuidelijke Noordzee (en op enkele plaatsen in het Skagerak en Kattegat). Hierbij loopt de paaiperiode van april tot juni, terwijl de paaiperiode in de Ierse zee en de Zuid-Engelse kust van mei tot juni loopt.
Tong wordt vaak in de waterkolom (pelagisch) aangetroffen tijdens zijn trek naar de paaigronden. Het vrouwtje legt 100.000-150.000 pelagische eieren (eieren zweven vrij in de waterkolom) van 3-4 mm in diameter. Bij 10° C komen de eieren na tien dagen uit. Hun uiterlijk is dan vergelijkbaar met dat van rondvissen. Ze veranderen in platvissen na 4-6 weken door op hun ‘zij’ te gaan zwemmen en hebben dan een lengte van 12-14 mm. Dan gaan ze in ondiep kustwater op de bodem leven.
Ze jagen s’ nachts met behulp van de draadvormige tastzintuigen bij hun snuit op wormen, kleine kreeftachtige en dunschalige schelpdieren.
Er wordt gericht gevist op tong met de pulskor, de boomkor en de staandwantvisserij. Bij de meeste andere visserijmethoden is tong een bijvangstsoort.
Latijnse naam: Pleuronectes platessa
Engelse naam: Plaice
De schol is ongeveer twee keer zo lang als breed (excl. vinnen). Aan de kant van zijn ogen (rechterzijde) zitten bijna altijd rode of oranje vlekken. Hij heeft vier tot zeven benige knobbels op de kop achter de ogen en een kleine bek.
Lengte: tot 91 cm, zelden langer dan 80 cm
Gewicht: tot 7 kg, meestal tussen de 2-3 kg
Leeftijd: 25 jaar (man), 30 jaar (vrouw)
Schol komt langs de gehele Europese kustzone van de Barentszzee tot aan de westelijke Middellandse zee voor. Men kan deze vis vinden tot op 458 meter diepte en dan met name op zandige en gemengde bodems. Ze paaien veelal in ondiep water.
Een vrouwtje van 37 cm produceert tussen de 100.000-130.000 eieren. Naarmate ze groter wordt kan ze meer eitjes maken. De transparante eieren zweven vrij in het water. Zodra de eieren uitkomen beginnen de larven met het eten van plankton zodra hun dooierzak is verbruikt. Ze zijn gevoelig voor stormen, voedselgebrek en hoge dichtheden van kwallen. Hierdoor is de sterfte onder de larven groot.
Na één tot twee maanden zijn de jongen 10 mm en beginnen ze te veranderen. Het linker oog beweegt over de kop en de jongen gaan op hun rechterzij zwemmen. In hun eerste zomer bereiken ze een lengte van 7-12 cm en gaan langzaamaan naar dieper water om te overwinteren.
Een volwassen schol eet voornamelijk schelpdieren, kreeftachtigen en wormen. ’s Winters eet en groeit een schol vrijwel niet.
Schol is voor de boomkor en twinrig een belangrijke doelsoort. Ook met de flyshoot kan er gericht op schol worden gevist.
Latijnse naam: Scophthalmus maximus
Engelse naam: Turbot
De tarbot is een brede, vrijwel ronde platvis met een grote kop en bek. Zijn ogen staan op de linkerzijde. Hij heeft benige knobbels op de donkere kant. De kleur van de tarbot varieert en is afhankelijk van de kleur van de bodem.
Lengte: tot 100 cm
Gewicht: tot 25 kg
Leeftijd: tot 38 jaar in de Noordzee, minder dan 25% wordt ouder dan 15
De tarbot leeft op zandige, rotsige of gemengde bodems op een diepte van 20-190 m.
In de Noordzee is het mannetje na één á twee jaar geslachtsrijp, terwijl het vrouwtje na twee á drie jaar geslachtsrijp is. Het vrouwtje produceert 5-15 miljoen eieren waaruit pelagische larven komen. Bij een lengte van 2,5 cm gaan de jonge platvissen op de bodem in ondiepe kustwateren leven. In de Noordzee bereikt tarbot over het algemeen een lengte van 30 cm (man) of 35 cm (vrouw).
Ze eten vooral andere bodemvissen, maar ook grotere kreeftachtigen en weekdieren.
Tarbot is een zeer welkome bijvangst bij alle vismethoden, omdat hij over het algemeen een grote waarde op de Nederlandse visafslag heeft. Soms wordt er gericht met de staand want methode op tarbot gevist door gebruik te maken van een grote maaswijdte.
Latijnse naam: Scophthalmus rhombus
Engelse naam: Brill
Griet is dunner en slanker dan tarbot. De ogen van de griet kunnen links of rechts zitten. Hij heeft kleine, gladde schubben zonder benige uitsteeksels. De kleur varieert afhankelijk van de kleur van de ondergrond. Over het algemeen heeft griet een zandkleurige tot bruine kleur met vele donkere vlekjes en stippen. De onderzijde is een beetje doorschijnend van kleur, waardoor je de spieren kunt zien (de onderzijde van de tarbot is ondoorzichtig).
Lengte: tot 100 cm, zelden langer dan 68 cm
Gewicht: tot 8 kg
Griet leeft op een zandige of gemengde bodem op een diepte van 5 tot 236 m.
De voortplanting is vergelijkbaar aan die van tarbot. Alleen gaan de pelagische larven bij een lengte van 12-25 mm over op een bodembestaan. De jonge vis blijft dan één tot twee jaar in de kustwateren.
De griet eet vooral demersale vis.
Griet is een zeer welkome bijvangst bij alle vismethoden, omdat hij over het algemeen een grote waarde op de Nederlandse visafslag heeft. Soms wordt er gericht met een staandwantnet met grote maaswijdte op griet gevist.
Latijnse naam: Limanda limanda
Engelse naam: Common dab
Schar heeft een relatief kleine kop en kaken. De onderkaak van schar reikt tot aan het onderste oog. De ogen bevinden zich op de rechterzijde en een schar is meestal lichtbruin tot grijsbruin gekleurd met verspreide stipjes. Daarnaast is de zijlijn boven de rechterborstvin bijna halfcirkelvormig gebogen (halve maan).
Lengte: tot 42 cm, zelden langer dan 30 cm
Gewicht: tot 1 kg
Schar komt in het algemeen voor langs de Nederlandse kust, maar ook langs de kusten van de Atlantische Oceaan ten noorden van Spanje, de Noordzee en de zuidelijke Oostzee. Hierbij heeft schar een voorkeur voor zandige bodems tot een diepte van 150 m.
Ze paaien van januari tot augustus, waarbij ze het vroegst paaien bij Bretagne en Zuid Engeland. Tussen april en juni paait schar in de Noordzee, in juni en juli in de Barentszzee en tussen april en augustus in de Oostzee . Ze paaien in het hele verspreidingsgebied op 20-40 m diepte, behalve in de zuidelijke Oostzee. Daar paaien ze iets dieper.
Afhankelijk van grootte produceert het vrouwtje tussen de 80.000-246.000 eitjes. Deze komen, afhankelijk van de temperatuur, na drie tot twaalf dagen uit. De uitgekomen pelagisch larven gaan pas naar de bodem als ze ca. 14 cm zijn. Dan trekken ze naar dieptes van 6-70 m en veranderen ze in platvissen. De groeisnelheid varieert sterk tussen de verschillende gebieden, maar over het algemeen groeit schar vrij traag. In de Noordzee worden mannetjes geslachtsrijp op twee á driejarige leeftijd bij een lengte van tien tot twintig cm. De vrouwtjes worden na 3 tot 5 jaar geslachtsrijp bij een lengte van 20-25 cm.
Scharren eten wormen, kreeftachtigen, slangsterren, kleine zee-egels, schelpdieren en ook wel grondels en zandspiering.
Schar is voor de meeste vissers een bijvangstsoort. Er zijn slechts enkele vissers die gericht op schar vissen met een bordentrawl- of flyshootmethode. Deze worden dan doorgaans ongestript en dagvers aangevoerd.
Latijnse naam: Platichthys flesus
Engelse naam: Flounder
Bot heeft z’n ogen meestal op de rechterzijde, maar soms ook op linkerzijde. De oogzijde wordt vaak gekenmerkt door onregelmatige oranje vlekken, maar nooit zo duidelijk als bij de schol. Verder heeft bot een ruwe huid langs de zijlijn en bij de basis van de rug- en anaalvin. De overige huid is verder glad. Bij bot is de zijlijn boven de borstvin bijna recht en verder is bot iets smaller dan de schol en mist bot de benige knobbels achter de ogen.
Lengte: tot 51 cm
Gewicht: tot 1 kg, met uitzonderingen tot 2,9 kg
Leeftijd: tot 7 jaar (man), 11 jaar (vrouw)
Bot komt voor langs de kust van heel Europa tot dieptes van ongeveer 230 m. De jongste exemplaren zitten het dichtst bij de kust, tot in estuaria en rivieren.
Bot paait van januari tot april, maar in noordelijke gebieden gaat dit door tot in juli. Een vrouwtje van 35 cm in de Noordzee produceert ongeveer één miljoen eitjes. De eieren komen na een week uit bij een temperatuur van 10°C. Larven van een bot leven pelagisch tot een lengte van één cm, daarna trekken ze naar de bodem waar ze de metamorfose naar platvis ondergaan.
Bot eet vooral wormen, garnalen, schelpen, kreeftachtigen en kleine vissen (zoals grondels).
In de Noordzee is bot een bijvangst bij de bodemvisserij op schol en tong.
Latijnse naam: Microstomus kitt
Engelse naam: Lemon sole
De tongschar heeft z’n ogen op de rechterzijde. Verder is het lichaam van de tongschar ovaal, dik, vlezig en voelt z’n huid zeer glad aan. Ook heeft de tongschar geen benige knobbels of ruwe schubben en is de huidskleur vaak chocoladebruin met lichtere vlekken. De zijlijn is zwak gebogen boven de borstvin.
Lengte: tot 66 cm
Gewicht: tot 3 kg
Leeftijd: tot maximaal 23 jaar, maar de meeste tongschar die wordt aangeland is 9 jaar
Tongschar heeft een voorkeur voor grovere bodems, zoals grind en schelpengruis.
Tongschar kan paaien van januari tot begin november. Een vrouwtje van 30 cm produceert ongeveer honderdduizend eitjes. De larven leven pelagisch en gaan bij een lengte van 1,5-2 cm op de bodem leven. Mannetjes zijn meestal geslachtsrijp als ze drie jaar zijn en vrouwtjes worden bij ca. vijf jaar geslachtsrijp.
Tongschar eet voornamelijk wormen, maar daarnaast ook veel verschillende ongewervelden zoals kreeftachtigen en slangsterren.
Tongscharren zijn meestal een bijvangstsoort. Slechts in enkele gevallen wordt er gericht op ze gevist.
Latijnse naam: Glyptocephalus cynoglossus
Engelse naam: Witch
Het witje heeft de ogen op de rechterzijde. Verder is het witje te herkennen door z’n langgerekte lichaam dat uniform grijsbruin van kleur is met een donkere rand langs de vinnen. De zijlijn is vrijwel recht, met kleine, ruwe schubben.
Lengte: tot 60 cm, maar zelden groter dan 40 cm
Gewicht: tot 2,5 kg
Leeftijd: tot 25 jaar
Witjes leven op de zachte bodem van de diepe Noorse fjorden, in de noordelijke Noordzee en in de diepere wateren ten westen van de Britse eilanden. Witjes hebben een voorkeur voor koud en diep water (50-1000 m).
Witjes paaien van laat in het voorjaar tot laat in het najaar, afhankelijk van het gebied. Eitjes worden gevonden in diep water bij een watertemperatuur tussen de 4-13° C. Een vrouwtje van 31-60 cm kan 48.000-508.000 eitjes produceren. Witjes worden geslachtsrijp in de Noordzee bij een leeftijd van vijf á zes jaar (39-50 cm).
Latijnse naam: Hippoglossus hippoglossus
Engelse naam: Halibut
Heilbot is een langwerpige vis met de ogen op de rechterzijde. De staartvin is recht en de zijlijn maakt een duidelijke bocht boven de borstvin. Daarnaast heeft heilbot een grote bek met stevige tanden en een onderkaak die uitsteekt.
Lengte: in uitzonderlijke gevallen meer dan 4 m, maar heilbotten groter dan 2 m zijn tegenwoordig een zeldzaamheid.
Gewicht: tot 320 kg
Leeftijd: in theorie tot 50 jaar, maar extreem weinig vissen behalen deze leeftijd.
Heilbot heeft een voorkeur voor diepe, koude wateren van 200 tot 2000 m. Daarbij wordt heilbot gevonden op verschillende ondergronden. Onvolwassen exemplaren worden ook wel gevangen in ondiepe kustwateren en zelfs in havens. Volwassenen blijven niet alleen op de bodem, zij worden ook wel in pelagische netten gevangen.
Heilbot paait in diepe fjorden en langs de randen van het continentaal plat, met een piek tussen januari en februari voor de kust van Noorwegen. De belangrijkste paaigronden liggen langs de Noorse kust ten noorden van Ålesund, langs de zuidrand van de lijn Schotland/Groenland, in de zuidelijke Davis Straat en nabij Newfoundland.
Het vrouwtje legt, afhankelijk van haar grootte, tussen de 0,5 en 7 miljoen eieren per seizoen die vrij in het water drijven. Jonge heilbotten leven van plankton en veranderen bij een lengte van 3,5 cm tot platvisjes. Ze blijven hun eerste levensjaren in relatief ondiep water, maar gaan geleidelijk steeds dieper leven. Vrouwtjes groeien aanzienlijk sneller dan mannetjes. Heilbot wordt geslachtsrijp tussen de 7 en 18 jaar.
Jonge heilbotten eten kleine vis en ongewervelden, terwijl de volwassenen bijna alleen op vis jagen, aangevuld met wat inktvis en grote kreeftachtigen.
Heilbot wordt gericht bevist in o.a. IJsland, Noorwegen en de Faeröer eilanden, maar wordt in Nederland met name als bijvangst gevangen bij de bodemvisserij in de noordelijke Noordzee.
Latijnse naam: Lepidorhombus whiffiagonis
Engelse naam: Megrim
De scharretong heeft een grote bek en heeft géén of slechtzichtbare vlekken op de kant waar het oog zit. Het lichaam is dun en de onderzijde is doorschijnend. De zijlijn vormt aan de oogkant een opvallende bocht om de borstvin heen.
Lengte: tot 60 cm, meestal rond de 25 cm
Leeftijd: tot 10 jaar (man), 13 jaar (vrouw)
De scharretong komt voornamelijk voor in het noordoosten en het oosten van de Atlantische oceaan en de Middellandse zee, maar in de Noordzee wordt hij weinig aangetroffen. Hij leeft op gemengde bodems op 100-400 m diepte, maar wordt ook wel vrij zwemmend in de waterkolom aangetroffen.
De scharretong paait van januari tot maart. Mannetjes zijn bij een grotere lengte (26 cm) pas geslachtsrijp dan vrouwtjes (20 cm). Vrouwtjes worden uiteindelijk wel groter dan mannetjes. Jonge scharretong blijft, tot een jaar of twee, op een diepte van 150 tot 250 m. Oudere vissen komen zowel dieper als ondieper voor.
De scharretong eet kleine bodemvis, garnalen en krabben. Maar naarmate ze groter worden beginnen ze meer op vis te jagen, zoals horsmakreel, sprot en ansjovis.
Scharretong wordt voornamelijk als bijvangst bij de bodemvisserij gevangen in de noordelijke Noordzee. De Fransen en Spanjaarden vangen de meeste scharretong.
Latijnse naam: Hippoglossoides platessoides
Engelse naam: Long rough dab
Lange schar heeft een grote mond en een relatief lang, slank lichaam met het oog vrijwel altijd op de rechterzijde. De zijlijn is bijna recht (afgezien van een kleine kromming boven de borstvin). Het lichaam is dun en het vlees vaak waterig.
Lengte: tot 83 cm, maar zelden langer dan 40 cm
Gewicht: tot 6,4 kg, maar meestal onder de 1 kg.
Leeftijd: in de Noordzee tot ten minste 10 jaar, in de Barents Zee zijn lange scharren aangetroffen van 20 jaar. Dit komt waarschijnlijk doordat het daar kouder is, waardoor de lange scharren langzamer groeien en ouder worden.
Ze leven op zachte bodems op een diepte van 10-400 m. De meeste lange scharren vind je in de centrale en noordelijke Noordzee, het Skagerrak, Kattegat, de Rockall bank en voor de kust van noordwest Schotland.
Lange schar paait in het hele verspreidingsgebied van februari tot april. Een vrouwtje van 30 cm produceert 250.000 eitjes en dit aantal neemt toe naarmate ze groeit. De jonge vissen worden platvissen bij een lengte van twee á drie cm. In de Noordzee wordt de lange schar geslachtsrijp op een leeftijd van twee á drie jaar. In de Barentszzee, bij Groenland en IJsland groeit lange schar veel trager. Vrouwtjes groeien harder en worden groter en ouder dan mannetjes.
De lange schar eet een grote variatie aan bodemdieren, zoals garnalen, kreeftachtigen, zee-egels, slangsterren en wormen. Een volwassen lange schar eet ook nog wel eens een jonge lange schar op.
In de Noordoost-Atlantische oceaan heeft de lange schar nauwelijks economische waarde. Het is over het algemeen een bijvangstsoort in de Nederlandse bodemvisserij.